Wim Distelmans: ‘Natuurlijk blijf ik bang voor de dood. Wie niet?’
Heeft de euthanasiewetgeving de dood meer bespreekbaar gemaakt?
WD: ‘Het gaat nog altijd over doodgaan, hé. Natuurlijk schuiven we dat liever voor ons uit. Maar ik geef twee tot drie lezingen per week en die zalen zitten bomvol. Dat zijn ouderen maar ook mensen die een pijnlijk overlijden hebben meegemaakt en beseffen dat zij het anders willen. Onlangs nog was er een jongeman die me vertelde, “wat ze met mijn grootvader hebben gedaan, dat wil ik nooit”. Een belangrijke verdienste van de wet is dus het emancipatorische effect ervan. Mensen durven hun levenseinde in eigen handen nemen, het recht op waardig sterven voor zich opeisen. Daarnaast denk ik dat ook het individualisme van vandaag meespeelt. We willen tot het einde controle houden. Mensen die geconfronteerd worden met een ernstige diagnose aanvaarden niet meer klakkeloos wat de arts voorstelt, eerst chemo, dan bestralen, tenslotte opereren. Ze willen zelf beslissen.’
‘De controle loslaten, dat vinden we het ergst’
Heeft de arts daarmee aan autoriteit en gezag moeten inboeten?
WD: ‘Ik heb de indruk dat het voetstuk wat aan het afbrokkelen is, ja. Artsen hebben het daar niet altijd gemakkelijk mee. Ze zijn natuurlijk ook opgeleid als medische autoriteit en expert, maar soms vergeten ze dat de persoon voor hen de menselijke expert is. Enkel de patiënt weet wat hij of zij nog aan levenskwaliteit heeft. Ook voor 2002 werd al euthanasie gedaan trouwens. Alles gebeurde in een verdoken sfeer en de arts riskeerde een veroordeling. De transparantie die er is sinds de wet, blijkt voor iedere partij een verbetering. Ook voor de familie van de aanvrager, die kunnen er nu openlijk over praten met vrienden en kennissen, dat is een belangrijk gegeven in de rouwverwerking.’
‘Soms vergeten artsen dat de persoon voor hen de menselijke expert is. Enkel de patiënt weet wat hij of zij nog aan levenskwaliteit heeft’
In je nieuwste boek lezen we: ‘Ik zag hoe de artsen op de afdeling oncologie de kamers van de ongeneeslijke zieken voorbijliepen. Doodgaan behoorde niet tot het therapeutische arsenaal van de arts. Ik vond dat onrechtvaardig’. Het is een herinnering uit je studententijd die veel in beweging heeft gezet.
WD: ‘Tijdens mijn opleiding zag ik dat mijn leermeesters de deuren van de terminaal zieke patiënten gewoon passeerden, echt waar. Dat kan toch niet, dacht ik. De helft van de mensen ging in die tijd nog dood aan kanker. Daar ligt dus zeker een kiem van mijn strijd voor de erkenning van palliatieve zorg om de levenskwaliteit van ongeneeslijk zieken zo goed mogelijk te houden door onder meer pijnbestrijding. Maar zelfs daarmee voelde niet iedereen zich geholpen. Wie zijn wij dan om te zeggen: “Doe er toch nog maar een paar jaar bij.”
Ik weet ondertussen ook dat zowel psychisch als fysiek lijden zich afspelen ter hoogte van de hersenen. Die maken daar geen onderscheid tussen. Als iemand mij zegt: “Ik heb pijn”, geloof ik dat altijd. Wat niet wegneemt dat ik soms moet lachen met mensen die moord en brand schreeuwen omdat ze zich in de vinger hebben gesneden, of erger nog, omdat er een kras op hun nieuwe auto staat. Jij hebt echt nog niets meegemaakt, denk ik dan.’
Kan een mens ‘mooi overlijden’? >>>