Zijn we nog wel lief voor ons lijf?
Ons hele leven draait om onze lijfstijl. We staren in spiegels, meten percentages en leggen er langs alle kanten de zweep op om binnen de lijntjes van jong, mooi en succesvol te passen. Maar al dat gezwoeg laat vroeg of laat littekens achter. Waar ligt de grens? Of blijven we de utopie van perfectie najagen ten koste van lijf en leven?
Tekst Valérie Du Pré – Foto Getty Images
Het doofstom nastreven van lichaamsidealen is van alle tijden. Ademloze vrouwen in retestrakke korsetten, ingebonden lotusvoeten waarop nauwelijks te lopen valt, we kennen de verhalen. Toch hebben we ons lijf nooit zo massaal op de proef gesteld als vandaag. Obsessief sporten, extreem diëten, kortere schaamlippen, een langere penis … Wat afwijkt, moet ge-norm-aliseerd worden. Onder het mom van keuzevrijheid en zelfontplooiing doen wij – mannen én vrouwen – er alles aan om plooien, bobbels en putten letterlijk glad te strijken. Ons lichaam is maakbaar en dat mag, of moet, gezien worden. Wie niet kan volgen, is een loser of luiaard. In zijn boek Identiteit stelt Paul Verhaeghe dat het zichzelf ‘ontdekken’ rond de millenniumwisseling is verschoven naar het zichzelf ‘maken’. Daarbij kwam alle accent te liggen op een jeugdig lichaam. Een lichaam dat we niet langer ‘hebben’ maar ‘zijn’. Onze hele identiteit hangt eraan vast. Maar waar ligt de grens? Luisteren we nog naar ons lijf terwijl we onze ideale identiteit boetseren? Of maken we het monddood, met alle psychische en lichamelijke letsels van dien?
We zullen doorgaan
Fien (44) maakt lange dagen als manager, runt een huishouden met drie kinderen, loopt al eens een Iron Man en sport 10 tot 14 uur per week. Enkele dagen geleden forceerde ze haar rug door in haar eentje een zware kast te verhuizen. Maar straks, tijdens haar middagpauze, gaat ze toch weer zwemmen. En vanavond na tienen zet ze een lamp op haar voorhoofd om haar dagelijkse kilometers erdoor te jagen. Ze kan het sporten niet laten, zegt ze. ‘Vaak ben ik na het werk of in het weekend zo uitgeput van het dagelijks leven dat ik écht niet wil trainen. Maar dan leg ik er mentaal de zweep op. Als je iets wilt bereiken, gaat dat niet zonder moeite. En de pijn en het afzien wegen niet op tegen het gevoel dat ik krijg als ik aan mijn lijf werk.’ Fien is niet alleen. We staan met zijn allen aan de meet van stadslopen en marathons om het maximum uit ons lijf te halen. Toen er onlangs een zestienjarige deelnemer van de 10 Miles in Antwerpen overleed, trok een arts aan de alarmbel. In Hautekiet op Radio 1 riep hij alle sporters op om veel beter naar hun lichaam te luisteren. Maar we blijven onszelf afmatten. Waarom? Zijn het die verdomd verslavende endorfines? ‘Sportverslaving bestaat niet’, aldus psychiater Bram Bakker in zijn boek Mateloos. Volgens Bakker is het kernsymptoom geen verslaving maar een obsessie. Eén die bovendien vaak samengaat met een obsessie met eten en een zo laag mogelijk lichaamsgewicht – ook wel anorexia atletica genoemd. ‘Ik merk bij veel mensen, ook mannen, dat de relatie met eten soms moeilijk loopt’, bevestigt Fien. ‘Soms stop ik chocolade in mijn mond, kauw erop en spuw alles daarna weer uit. Mijn kinderen vinden het degoutant, “net een braakbal, mama!”, roepen ze dan. Ik dacht dat alleen ik zo gestoord was maar ik heb gemerkt dat veel sporters het doen. Ik zeg niet dat ik een eetstoornis heb, maar ik moet wel oppassen met die rare gewoonten.’