Sekswerker
Ze vonden het een raar straatje. Al die vrouwen in hun vreemde ondergoed voor een venster. En die even vreemde mannen die er door liepen. Toen ik het uitlegde werd het een vies straatje, waar ze, mobiliteitsplan of niet, niet meer doorheen wilden fietsen. Negenjarigen koesteren nog de illusie dat wat je niet leuk vindt, je gewoon uit de weg kan gaan.
Tristesse is het gevoel dat me in dat stadskwartier altijd opnieuw overvalt. Omdat ik maar niet kan vatten wat voor soort verlossing hier gezocht wordt. Alle argumenten pro en contra passeren diezelfde week de revue in een gesprek met een cliënte. Dat ze nooit een man wil die daarvan gebruikmaakt. Hoe kunnen ze het? Ze mag er zelf niet aan denken. Zomaar, met een vreemde man. De geur, het gehijg, die onvolmaakte lijven. En dat meerdere keren per dag. Maar dat er daardoor misschien minder gefrustreerde mannen andere straten onveilig maken. En of ik het in Thuis gezien heb hoe die invalide Luc een sekswerker over zijn instellingenvloer krijgt. We hebben het over die term, sekswerker, wat volgens haar klinkt als maatschappelijk of straathoekwerker. Maar ook opnieuw de vraag wie daar nou voor kiest. Ik geef aan dat we het antwoord zoals in elk ‘contactberoep’ in de betekenis van het relationele moeten zoeken. Dat sekswerkers ons genadeloos de kern van elke vorm van hulpverlening tonen, waarbij de hulpverlener evenveel als de hulpbehoevende een leniging van noden zoekt. De nood aan erkenning. De nood om de sterkste te zijn. De nood aan controle, aan macht. Ik vertel het verhaal van een andere cliënte, een jonge, heel gewone vrouw, gestudeerd, die een tijdje als callgirl had gewerkt. Voor het gemakkelijke leven, de luxe. En naarmate de vertrouwelijkheid in ons gesprek toenam: het gevoel van macht, controle over haar lijf. Zij die de prijs en voorwaarden bepaalde. De lust, het verlangen in hun ogen en hoe anders dat was dan het misbruik door haar stiefvader, waarvan ze als puber slachtoffer was geweest. Ik vertel dat we uit onderzoek weten dat de meerderheid van wie ‘kiest’ voor het oudste beroep, met misbruik te maken heeft gehad. Dat we uiteindelijk allemaal in ons leven een weg zoeken om onze opgroeiballast te verlichten. Misschien moesten we maar aanvaarden dat het oudste beroep nooit uit de tijd zou geraken, zo concludeerden we. Zoals elke vorm van hulpverlening. Omdat wie geeft dat even hard nodig heeft als wie krijgt. En het allerergste niet het bestaan ervan, maar de criminalisering is.
‘Fietsen we vandaag door het straatje’, vraagt ze die avond op onze boodschappentoer. ‘Nee, vandaag niet’, zeg ik. Even te pijnlijk, denk ik. ‘Oef,’ zegt ze, zoals een negenjarige dat kan.