‘Papa, we kunnen elkaar niet meer zien’
Het is voor ouders pijnlijk, ondenkbaar zelfs, maar na een scheiding willen kinderen en jongeren soms geen contact meer met hen. Lang werd gedacht dat zoiets alleen maar kon op aanstoken van de andere ouder, maar de werkelijkheid is complexer dan dat. Een verhaal over loyaliteit en loslaten, gemis en de zoektocht naar een nieuw evenwicht.
Tekst Kaat Schaubroeck – Foto Shutterstock
‘Er zijn verschillende redenen waarom kinderen het contact met een ouder willen verminderen. Ik zie het als een overlevingsmechanisme. Omdat ze bijvoorbeeld niet om kunnen met de spanning tussen hun ouders’ Claire Wiewauters, pedagoge en psychotherapeute
Dat ouders uit elkaar kunnen gaan, vinden we stilaan de normaalste zaak van de wereld. Dat een van de ouders na de scheiding weinig of geen contact met de kinderen zoekt, ligt moeilijker, maar ook dat wordt min of meer aanvaard. En hoe zit dat als kinderen het contact opzeggen? Linda (40), die drie was toen haar ouders uit elkaar gingen, heeft er lang mee geworsteld. Haar ouders zaten verstrikt in een vechtscheiding en Linda pendelde negen jaar tussen hun wederzijdse verwijten. Toen ze twaalf was, besefte ze dat haar vader haar niet kon geven wat ze nodig had: er waren niet alleen de conflicten, hij kampte ook met een alcoholverslaving. Meestal verbleef ze tijdens ‘zijn’ weekends bij haar grootouders, soms moest ze hem uit het café gaan halen. Toen ze twaalf was, vroeg ze hem net voor ze naar haar moeder ging om te kiezen tussen haar en de drank. Hij heeft nooit een antwoord gegeven.
‘Ouders beseffen het dikwijls niet, maar als ze vreselijke dingen zeggen over elkaar, dan komt dat bij een kind heel hard aan’, zegt Linda. ‘Ik kan dat gevoel nog zo oproepen: het is vernietigend, omdat je toch een stuk van je vader en je moeder in je draagt. Naarmate ik ouder werd, begon ik almaar vaker te piekeren in de dagen voor mijn vader me ophaalde, over wat er nu weer bij de deur geroepen zou worden en hoe het weekend zou verlopen. Ik heb niet één mooie herinnering aan de momenten bij hem, ik kan me zelfs niet herinneren dat we ooit samen in de zetel hebben gezeten. Als kind denk je dan toch: wie heeft er nog baat bij dat ik naar papa ga? Ik heb er deze week nog over gepraat met mijn mama, en ze zei: “Maar Linda, ik heb nooit beseft dat het zo erg was, je was altijd zo vrolijk.” Dat zal wel zijn, maar een kind houdt ook veel verborgen om zijn ouders gerust te stellen: doe maar wat je moet doen, ik ben oké. Ik kreeg last van tics en migraineaanvallen. Mijn moeder heeft me er nooit toe aangezet, maar ze heeft me op mijn twaalfde wel de toestemming gegeven om bij mijn vader weg te blijven – ook al omdat ze ten onrechte dacht dat een kind van twaalf al mocht kiezen. Ik heb mijn vader toen gezegd dat ik niet meer naar hem toe wilde. Daarna zijn er nog wel scènes geweest, waarbij hij aan het raam kwam roepen dat ik mee moest, maar uiteindelijk heeft hij me met rust gelaten. Daar ben ik hem ook dankbaar om: dat hij me heeft losgelaten, zodat ik als tiener op adem kon komen. Als je geen contact meer wilt met een van je ouders, dan krijg je als kind vaak een sticker op het hoofd: zoiets doe je niet. Maar mag een kind voor zichzelf, voor zijn veiligheid, niet tijdelijk zeggen: het gaat niet meer?’