Omdenken voor ouders
Ja maar wat als alles lukt? is een bekende titel van een boek over omdenken, de kunst om elk probleem ‘om te denken’ in een kans of een mogelijkheid. Meestal kunnen mensen dat niet vanzelf. Daar zijn strategieën voor en die strategieën kan je leren. Je kan bijvoorbeeld gedachten elimineren. Dan stop je met denken over wat niet (meer) werkt. Of je kan omkeren: van een gebrek een talent maken, van iets wat fout is het goede beklemtonen. Iets een andere naam geven helpt ook al om van perspectief te veranderen, heb ik ontdekt. Om anders te kijken, anders te voelen, anders te ervaren. Om uit de impasse te geraken waar je eigen hoofd je gebracht heeft. Toen ik alleenstaande moeder werd, viel de hemel op mijn kop. Hoe kon ik in godsnaam werken en voor de kinderen zorgen en het huishouden alleen doen en de rekeningen betalen en de boodschappen doen en een sociaal leven onderhouden in mijn eentje? Alleen?! Blinde paniek kan lang duren. Op een avond kregen de kinderen en ik een koppel op bezoek. De avond alleen al was een test voor mijn stressbestendigheid, want hoe zou ik zonder hulp kunnen koken, voor de kinderen zorgen, het huis opgeruimd hebben, de kinderen in bed leggen en de conversatie onderhouden? Het lukte, min of meer, en bij de koffie vertelde de man me over de tijd dat hij alleenstaande vader was met twee kinderen. ‘We waren een clubje’, zei hij, ‘we deden het samen.’ Vanzelf ging ik in de weken en maanden die volgden meer in die termen denken. De gedachte ‘ik moet alles alleen doen’ probeerde ik zo consequent mogelijk te vervangen door ‘we zijn een clubje’. Eerlijkheidshalve moet ik hier wel toegeven dat we een wat eigenaardig clubje zijn. Ons jongste clublid is twee jaar. Waarschijnlijk is het beter een leeftijdsgrens in te voeren voor potentiële clubleden, want een clublid in de twee-is-nee-fase is niet altijd een pretje. Hij kan ook nog wat groeien in het doel van onze club, namelijk ‘het samen doen’. Als we ’s avonds het opruimliedje opzetten (nee, ik heb geen kleuterjufambities) drukt hij zich door elegant met zijn heupen te staan draaien naast de cd-speler. De Kleuter en ik draaien alleen maar met onze ogen en doen wat er gedaan moet worden. De Kleuter is over het algemeen een erg geschikt clublid. Hij ruimt op, en vertelde me laatst dat hij ambities heeft om later ‘iemand te worden die helpt in het huishouden bij anderen, door bijvoorbeeld te koken of de was te doen’. In mijn aanbod om nu al een soort stage te doen bij ons thuis, zag hij geen graten. Hij is vijf. Er zijn dus grenzen, maar het perspectief is hoopvol. En dan ben ik er nog. Als je aan de andere clubleden mijn gebreken zou vragen, zouden ze je vertellen dat ik niet uit bed kan en dat elke dag daardoor op een drafje begint. Behalve zaterdag, want dan lig ik in bed en doe ik alsof ik doof en blind ben. Maar verder zijn ze wel tevreden, geloof ik. Er is brood op de plank, een minimale hygiëne in huis, er zijn altijd schone kleren te vinden in de stapel die klaar ligt voor de strijk en ik doe goed mee met het opruimmuziekje. Als mensen vragen hoe ik dat doe, het huishouden, de kinderen, het werk, zo alléén, dan antwoord ik dat ik helemaal niet alleen ben. ‘We zijn een clubje’, zeg ik, ‘we doen het samen.’ Het is maar hoe je de situatie wilt benoemen, besef ik, hoe gretig je wilt ‘omdenken’. Maar toch, alle trucjes ten spijt, het werkt.