‘Ik kon mijn moeders dementie niet aanvaarden’

‘Ik was woedend op mijn vader. Door zijn daad moest ik mijn moeder nu ook confronteren met haar diepste doodsangst. En zo ook de mijne. Want de angsten van je ouders worden die van jou’

 

‘Op een andere dag werden we door de thuisverpleegster gebeld. “Er is iets ergs gebeurd,” zei ze, “er is een gat in het plafond boven je moeders bed en we weten niet hoe dat komt.” Mijn zus en ik erheen, in alle staten. Het was irreëel. Mijn moeder woonde in een langgerekte bungalow, zonder verdieping, maar er liep een zolder over de volle lengte van haar huis. Niet echt bewoonbaar, er lagen enkel planken op de vloer. Wat bleek? Mama was midden in de nacht de trap opgeklommen, had kruipend door de zolder gedoold en was blijkbaar door de vloer gezakt. Boven de slaapkamer had het plafond een zwakke plek met alleen maar giprocplaten als bedekking. Mama had blauwe plekken over haar hele lichaam. Je durft je als dochter niet in te beelden wat een shock dat voor haar moet zijn geweest om door die vloer te zakken! Een nachtmerrie. Het beklemmende was dat ik op dat moment perfect besefte wat ze op zolder was gaan doen: ze was er op zoek gegaan naar haar grote geliefde, mijn vader, mijn held. Hij had zich namelijk op zolder van zijn leven beroofd.’

Vechten tegen de bierkaai

‘Voor de huisarts was de maat toen vol. Mijn moeder kon niet langer alleen wonen. Hij had al eerder het woord ‘opname’ in de mond genomen, maar mijn zus en ik waren er nooit klaar voor geweest. Nu eiste hij dat het zou gebeuren. Nu lijkt dat niet zo’n vreemd idee, maar voor ons stond dat woord gelijk met de dood. Opgenomen worden betekende het einde. Mijn moeder was altijd paniekerig geweest over het rusthuis. Zij noemde het het doodshuis, zo zijn wij geïndoctrineerd, van kindsbeen af. Voor mij was het gewoon een feit: als ik mijn moeder laat opnemen, ben ik haar finaal kwijt. Onbewust was ik vanbinnen woedend, weet ik nu. Woedend op mijn vader, die mijn moeder dit had aangedaan. Door zijn daad moest ik haar nu ook confronteren met haar diepste doodsangst. En zo ook de mijne. Want de angsten van je ouders worden je eigen angsten. Het was de hel.

Mijn zus kon met mijn moeder praten over emoties, ze konden samen aan tafel zitten huilen. Met mij deed ze dat nooit. Ik was de oudste en had na de dood van mijn vader, ik was toen 22, de mannenrol op mij genomen. Ik was de harde, zij die het in hun ogen allemaal al had verwerkt. Wisten zij veel. Het zijn vaak zij die het onkwetsbaarst lijken die het diepst zijn geraakt.

Het is zo triest waar je toe gebracht wordt. We hebben afschuwelijk staan krijsen tegen elkaar, vooral ik tegen mijn lief moedertje (haar stem breekt). Ik wilde dat helemaal niet, ik ging daarna kapot van de schuldgevoelens. Maar de opstand in mij was zo groot. Ik heb me drie jaar lang verzet tegen die ziekte. Ik ben een positief iemand, ik dacht: als ik niet toegeef, als ik haar blijf stimuleren en bevestigen, dan kan ik haar behoeden voor een tragische dood. Ik ben zo: als ik me iets in mijn hoofd haal, dan moet dat ook zo zijn. Maar het werkt averechts. Want hoe meer je iemand met alzheimer drukt op het feit dat ze alles vergeet, dat ze vreemd doet, hoe erger je haar in haar angst duwt. Mijn moeder werd daardoor steeds paniekeriger, angstiger – en dus ook meer prikkelbaar. Zo gek, want als ik mijn ouders en mijn ouderlijke thuis zou omschrijven zou ik zeggen: bij ons was er niets dan liefde. Mijn moeder was de zachtheid zelve, nooit hard of agressief. Ze had altijd een smile op haar gezicht. Maar ik heb stapels boeken gelezen over het onderwerp, alles 7 000 keer herkauwd, en ik ben tot de constatatie gekomen dat mijn moeder in wezen vooral angst kende. Diepe, diepe angst.’