Kathedraaldenken
‘Volgens mij moeten we duurzame oplossingen gaan verzinnen waar we nu én straks genot van kunnen hebben. Windmolenpretparken, bijvoorbeeld. Daar hebben de kinderen van nu meteen ook wat aan’
‘Volgens mij moeten we duurzame oplossingen gaan verzinnen waar we nu én straks genot van kunnen hebben. Windmolenpretparken, bijvoorbeeld. Daar hebben de kinderen van nu meteen ook wat aan’
Ooit zag ik de geweldige reeks The Pillars of the Earth, een serie over kathedraalbouwers, met Eddie Redmayne als de gevoelige en kunstzinnige Jack Jackson. Ik had de dvd-box gekocht en bekeek de afleveringen over and over again, helemaal in de ban van de archetypische intriges tussen staat, kerk, machthebbers, architecten, vermeende heksen en getormenteerde geliefden. De serie brengt op een majestueuze manier het twaalfde-eeuwse Engeland en Europa weer tot leven, en hoewel er vele redenen zijn waarom ik niet meteen in de middeleeuwen zou willen hebben geleefd, toch spreken sommige aspecten ervan tot de verbeelding. Alleen al het feit dat Rufus Sewell, als de goedhartige Tom Builder (what’s in a name?), met zoveel toewijding en bezieling de zorg voor een project op zich neemt dat hij nooit zelf tot een einde kan brengen. Hoe mooi is dat.
‘Een kathedraalbouwer wist dat wanneer hij aan de werken begon noch hijzelf, noch zijn kinderen en kleinkinderen, of zelfs zijn achterkleinkinderen, aanwezig zouden zijn op de launchparty’, antwoordt trendanalist Herman Konings als ik hem, schrijvend aan ons dossier over duurzaamheid, vraag wat we in deze tijd nodig hebben. ‘We moeten weer durven te denken als kathedraalbouwers’, zegt hij. ‘Kathedraaldenken houdt in dat je plezier hebt om dingen te doen waar je niet onmiddellijk je voordeel uithaalt, maar waarvan je weet dat toekomstige generaties zullen kunnen genieten. Dingen die de tand des tijds doorstaan.’ Een beetje de tegenhanger dus van je veux tout, maintenant et ici, die eisende en ongedurige houding waar we tegenwoordig zo goed in zijn. De drang naar instant gratification. Wat – volgens sociaal psycholoog Alain Van Hiel – overigens het duiveltje is dat ons belet om met z’n allen duurzaam te denken en een kathedraal van een andere samenleving neer te zetten. Een die volhoudbaar is, een die ook morgen en de decennia daarna gezellig en gezond blijft, en niet alleen voor de happy few, maar voor iedereen. Hoe kunnen we eigenlijk anders willen?
We zijn allemaal aan zet, jij en ik, zegt ecologisch economiste Pamela Peeters in ons dossier. Het is aan ons om massaal uit te spreken wat we willen, en wat we nodig hebben om gezond te blijven op de lange termijn. Het is aan ons om onze stem te laten horen en nee te zeggen, bijvoorbeeld tegen de ratrace, als we merken dat we daar ziek of chagrijnig van worden. Dat laatste ligt overigens niet aan ieder van ons persoonlijk. Het ligt aan het feit dat we als mensen onvolmaakte mutanten zijn, legt professor en psychiater Witte Hoogendijk uit. En aan het feit dat we in steeds versnellende tijden nog steeds moeten reageren met het stressresponssysteem van een vis. Je zou van minder tilt slaan. ‘We hebben met ons brein een wereld gecreëerd waarin we niet meer kunnen volgen’, merkt neuropsychologe Elke Geraerts dan weer op. De wereld ontglipt ons. Toch is Geraerts hoopvol. Want ze gelooft in de veerkracht van de mens en de opgebouwde kennis die ons op een constructieve manier met uitdagingen zal doen omgaan. Ook die van morgen en overmorgen. En – laten we hopen – ook die rond duurzaamheid.
Volgens mij zit het antwoord erin dat we duurzame oplossingen moeten gaan verzinnen waar we nu én straks genot van kunnen hebben. Misschien bouwen we morgen dan wel geen kathedralen, maar wel windmolenpretparken of ateliers om koralen te restaureren, en verzinnen we zomerkampen om de oceanen schoon te maken. Da’s goed voor het verre nageslacht – en zo hebben de kinderen van nu er meteen ook nog wat aan.
Anne Wislez, hoofdredacteur Psychologies magazine
Lees ook:
Wie zit er in over de toekomst? (Hoe duurzaam denken wij?)
Interview met milieu-economiste Pamela Peeters: ‘Jij en ik, daar zal het op aankomen’