Actrice Joke Devynck bewandelt tegenwoordig de weg van de minste weerstand. Ze vecht niet meer tot ze erbij neervalt maar beweegt bewust mee met de stroom van het leven. Dat levert haar niet alleen minder drama maar ook meer dromen en bijzondere rollen op. ‘Ik heb mezelf lang klein gemaakt uit onzekerheid, maar dat doe ik niet meer. Samenvallen met jezelf voelt zo bevrijdend.’
Tekst: Valérie Du Pré – Foto’s: Johan Jacobs – Visagie: Inge Grossen
‘Je moet het lef vinden om te zeggen: ik voel mij hierin niet goed, en dan zaken te veranderen’
Het voorbije anderhalf jaar was druk voor de actrice in Joke Devynck (46). Ze speelde zes maanden in Nederland voor de thrillerreeks Morten, pakte samen met de boomlange rapper Baloji een hoofdrol in de jeugdfilm Binti en transformeerde in een terminaal zieke vrouw voor All of Us, de nieuwe langspeelfilm van Willem Wallyn. Aan die laatste rol hield ze niet alleen lessen voor het leven maar ook een kaal hoofd over.
Hoe was het om afscheid te nemen van je lange lokken?
JD: ‘Ik wou mijn haar altijd al eens afscheren. Maar ik dacht: ik wacht tot ik een keer in Tibet ben. (lacht) Ver van de bewoonde wereld, in de natuur, een heel romantisch idee. Nu deed de gelegenheid zich voor, en ik wist dat het mij zou helpen bij mijn rol, dus ik ben er gewoon voor gegaan. Ik vond het heerlijk toen alles eraf ging. Een enorm gevoel van bevrijding. De eerste week had ik wel constant het gevoel dat ik koorts had. Koude en warmte komen binnen via je kruin en het is heel vreemd om dat te voelen. Ik merkte ook, zeker in het begin, dat ik liever geen al te mannelijke kleren meer aantrok. Maar goed, alles wordt wat fluïder tegenwoordig en daar ben ik blij om. We zitten allemaal op een continuüm en het is goed dat we de termen mannelijkheid en vrouwelijkheid herbekijken.’
In All of Us speel je een terminaal zieke vrouw. In welke mate was je daar al mee vertrouwd?
JD: ‘Ik ken mensen die gestorven zijn aan kanker maar ik had het nog niet van dichtbij meegemaakt. Ik ben gaan praten met mensen die geconfronteerd zijn met de ziekte, en ik heb veel gelezen en nagedacht. Door je erin te verdiepen maak je vanzelf een bilan op. Maar dat heeft mij niet beangstigd. Ik ben mij bewust van de eindigheid van het leven.’
Hoe gaat je personage in de film om met haar diagnose?
JD: ‘Elisabeth Vinck is een lone wolf. Ze heeft een moeilijke relatie met haar vader en haar moeder is weggegaan toen ze nog jong was. Ze heeft heel haar leven aan haar ouders willen bewijzen: ik besta, ik kan dit alleen. Dat was de drijfveer in haar leven. Een vechter pur sang. Als ze dan ineens beseft dat haar leven eindigt, gebeurt er heel veel met haar. Dat zie je bij al die personages. De film gaat niet zozeer over kanker maar over transformaties, transitzones. Wat gebeurt er met je als je ineens voor voldongen feiten wordt gesteld? Eigenlijk krijg je een kans, niet om opnieuw te beginnen maar om de dingen anders te bekijken. Elisabeth – Lizzy – heeft een scherm opgetrokken. Ze staat overal boven en komt zeer arrogant over. Wanneer ze in de praatgroep geconfronteerd wordt met mensen die meer open zijn, groeit er onvermijdelijk een band en verandert er iets. Die verbinding tussen mensen vind ik buitengewoon interessant. Hier is het een verbinding net voor de dood, maar soms ontstaat die verbinding ook na de dood, zoals bij de mensen die zijn omgekomen bij de aanslagen in Maalbeek. Die staan allemaal samen op een muur. Dat is een bijzonder perspectief.’
‘Ik ben vaak te streng geweest, te perfectionistisch. Ik heb kansen niet gegrepen uit onzekerheid. Maar nu denk ik: je hoeft jezelf niet kleiner te maken, daar heeft niemand baat bij’
In een praatgroep gaan zitten terwijl je een scherm optrekt, dat lijkt mij niet evident.
JD: ‘Klopt, Elisabeth geeft veel weerwerk. Tegelijk is ze heel nieuwsgierig en durft ze te springen. Ik heb zelf een beetje schrik van dat soort groepen. Je kan elkaar optillen maar je kan elkaar ook enorm naar beneden halen. Ik zou het wel een kans geven, denk ik, maar alles zou afhangen van de mensen die er zitten en van de aanpak van de begeleider. In de film bevindt de therapeute zich ook in een transitzone. Ze is net gescheiden en ze wil aan haar ex-man bewijzen dat het haar lukt om haar leven om te gooien. Ze is heel kwetsbaar, net zoals de mensen die ze begeleidt.’
Jij bent zes jaar geleden gescheiden na een relatie van 19 jaar. Hoe heb jij die transitperiode beleefd?
JD: ‘Ik ben door alles gegaan, heel hard. Heel bewust ook. Ik besefte dat alles wat er op mij afkwam van verdriet en kwaadheid nodig was om erdoor te komen. Ik heb gehuild, gebruld. Je moet jezelf dat toelaten, anders blijft alles vanbinnen zitten en wordt het groter. Ik heb het heel veel tijd gegeven en daardoor heb ik nu, naar mijn gevoel, een ander leven.
Natuurlijk zijn er nog moeilijke momenten, maar dat heeft vooral te maken met de kinderen. Mijn moederschap ziet er helemaal anders uit. Je moet je kinderen vroeger dan normaal loslaten en dat is heftig. Ik lag letterlijk op de grond als ze voor een week naar hun vader vertrokken. Dat voelde niet natuurlijk aan, niet organisch. Maar ook dat moet je loslaten. Na een breuk herzie je de relatie met je kinderen. Je moet wel, want je zit ineens in een andere constellatie. Dat kan een enorme rijkdom zijn. Enerzijds is het moederschap moeilijker geworden omdat je het gevoel hebt dat je tegelijk vader en moeder moet zijn, je moet het allemaal alleen doen waardoor je ook kwetsbaarder wordt en vlugger geneigd bent om kwaad te worden.
Anderzijds probeer ik net daardoor nog rustiger te worden als mens en echt te luisteren naar wat mijn kinderen mij op een ander niveau willen vertellen. Kinderen zijn spiegeltjes, hè. Door te leren omgaan met al hun grillen, triggers en emoties, leer ik hen en mezelf beter kennen. Als zij staan te roepen, vraag ik mij af: wat is er nu écht aan de hand? Op de duur begin je dat ook met andere mensen te doen. Wat willen ze werkelijk zeggen? Waarin willen ze gehoord worden? Die dingen houden mij meer dan ooit bezig.’
Heb jij hulp of verbinding gezocht toen je er ineens alleen voor stond?
JD: ‘Ik doe dat niet snel. Ik ben wel met iemand gaan praten, een derde. Maar bij vrienden aankloppen, nee. Als ik mij niet goed voel, dan hoor je mij niet. Dat heb ik van thuis uit. De relatie waar ik nu in zit, had ik toen ook al, dus er was wel altijd iemand. Maar ik richtte me niet tot meerdere mensen. Dat zou ik nu misschien wel anders aanpakken, ik zou meer in beweging proberen te blijven. Ik las veel, vooral boeken over loslaten, en ik ging vaak naar tentoonstellingen. Je gaat op zoek naar troost, omdat je zo kwetsbaar bent.
Ik vind het nog altijd moeilijk om uit te leggen, maar die transitzone waar ik toen in zat, vond ik geen ongelukkige periode. Na de geboorte van Tita had ik een postnatale depressie en kon ik zelfs van de kleine dingen niet meer genieten, maar dit was anders. Misschien ben ik geneigd om het na al die jaren te minimaliseren. Mijn vriendin zegt wel eens: ‘Joke, jij weet niet meer hoeveel verdriet je toen had’. Dat is zo, maar tegelijk voelde ik een soort van dankbaarheid. Ik was dankbaar dat ik het had overleefd en dat ik een nieuwe kans kreeg om het anders te doen. Ik voelde ook bescheidenheid, want ik besefte dat ik de liefde als vanzelfsprekend had beschouwd. Mensen doen dat, zeker als ze lang samen zijn. Johan (Heldenbergh, red.) en ik hebben allebei twintig jaar onvoorwaardelijk geprobeerd maar we hebben de fout gemaakt die veel mensen maken: niet eerlijk en oprecht genoeg met elkaar communiceren. Daarvoor moet je jezelf natuurlijk eerst goed kennen. Maar dat zal mij niet nog eens overkomen. Natuurlijk voel je je schuldig tegenover de kinderen, maar als je dingen kunt doorbreken, als je niet in dezelfde patronen vervalt, hoeft een scheiding geen trauma te zijn. Kinderen hebben enorme voelsprieten en als zij voelen dat hun ouders iets geleerd hebben en geëvolueerd zijn, is dat alleen maar goed.’
‘Spiritualiteit heb ik van thuis uit meegekregen. Mijn papa deed aan yoga, mijn mama had veel vriendinnen die spiritueel waren aangelegd. Ik heb als kind van al die dingen kunnen proeven en ik pik mee wat mij boeit’
Op Instagram postte je een foto van twee Boeddhabeeldjes en het boek Het Ministerie van Opperst Geluk. Hoe belangrijk is spiritualiteit in je leven?
JD: ‘Dat heb ik van thuis uit. Mijn papa deed aan yoga, mijn mama had veel vriendinnen die spiritueel waren aangelegd. Ik heb als kind van al die dingen kunnen proeven en ik pik mee wat mij boeit. Ik vind de oosterse levenskunst heel interessant. Vaak zegt een oosterse filosoof in één zin waar een westerse filosoof een heel betoog voor nodig heeft. Vooral het taoïsme inspireert mij. Het leert mij om meer in het nu te leven. Wij wijzen vaak af wat er nu is en wij begeren wat er nu níét is. Als je in staat bent om wat er nu werkelijk is te omarmen, schept dat enorm veel mogelijkheden.
Het taoïsme heeft mij ook geleerd dat wij onze gedachten en gevoelens niet zijn. Wij kunnen die gewoon waarnemen zonder ons eraan vast te hangen of zonder er een groot verhaal van te maken. Mensen doen dat, ik ook. Ik ben een actrice, ik heb die verbeelding nodig, ik zit graag midden in de dingen. Maar je kan je gedachten en emoties ook gewoon laten zijn, je hoeft er niet altijd iets mee te doen. Dat heb ik echt moeten leren, want ik was vroeger superromantisch en heel emotioneel. Ook transcendente meditatie helpt mij om een diepe rust te vinden en kalm te blijven. Dat is een uitdaging met drie pubers in huis.’ (lacht)
Is er daardoor minder drama in je leven?
JD: ‘Absoluut. Laat het drama maar voor op het podium, in mijn gewone leven hoef ik het niet. Maar wij mensen zoeken het op. Dat is ons ego. Vroeger vond ik het ego iets heel negatiefs maar eigenlijk is het een overlevingsmechanisme. Zonder ego lagen we allemaal op de grond, klaar om vertrappeld te worden. Maar als ik voel dat ik getriggerd word, check ik eerst bij mezelf: wat maakt dat ik weerstand voel? Hoe komt het dat ik mij opwind of dat ik triestig word? Vaak is het iets van vroeger dat geraakt wordt. Daarom is het altijd goed om terug te gaan naar het begin. Achteruitlopen en kijken: vanwaar komt dit eigenlijk?’
Nog even terug naar Het Ministerie van Opperst geluk: wat is opperst geluk voor jou?
JD: ‘Ik ben het begrip geluk anders gaan bekijken. Vroeger vond ik het huishouden verschrikkelijk, ik wou alleen maar creëren. Ik heb geleerd om ook die dingen bewuster te doen: de was bewust door mijn handen laten gaan, koken met al mijn zintuigen. Daardoor kan ik er nu ook echt van genieten. Ik kan op een dag heel veel geluksmomenten hebben, maar ik merk dat dat vooral gebeurt als ik alleen ben. Tijdens het schilderen en beeldhouwen, bijvoorbeeld, los van tijd, zonder ego’s of meningen. Ik ben het gelukkigst als ik niet aan het oordelen sla en geen mening heb. Dan kom ik soms wat killer over, de mensen rond mij hebben dan het gevoel dat het engagement er niet is. Terwijl ik er gewoon voor kies om geen dingen te zeggen louter om iets terug te krijgen. Dat is een moeilijke oefening, dat gaat over het bewaken van je eigen grenzen en geen bevestiging zoeken bij de ander.’
Dat gaat dus over zelfliefde.
JD: ‘Precies. Ik ben ervan overtuigd dat je pas liefde kunt geven als je jezelf graag ziet. Na de geboorte van de tweeling ben ik een week naar Griekenland getrokken. Ik had drie kinderen gekregen op 18 maanden tijd en ik moest gewoon even weg. Toen heb ik beseft dat ik mij te afhankelijk opstelde ten opzichte van Johan. Emotioneel, maar ook op andere vlakken. Je verwacht dat de liefde dingen voor je oplost, dat die dingen aanbrengt, en als dat niet gebeurt, word je kwaad. Maar je moet jezelf water geven. Ik heb lang geworsteld met mijn gebrek aan zelfvertrouwen en ik heb mij er ook voor geschaamd. Maar ik heb geleerd dat alles verbonden is en dat je je tegelijk heel klein en heel groot kunt voelen. Ik overschat of onderschat mezelf niet meer, ik leer mezelf naar waarde schatten. Hoe liever ik mezelf zie, hoe beter voor mezelf, mijn kinderen en de wereld. Vroeger wou ik perfect zijn, nu weet ik dat het persoonlijke in de imperfectie zit. Met mezelf samenvallen, meegroeien met mezelf, daar streef ik naar.’
‘Projecten op lange termijn moet je stap voor stap uitbouwen. Dat vraagt lef. Je moet kunnen antwoorden op de vraag: waarom ik? Dat is voor mij altijd even slikken. Anderzijds: if not me, then who; if not now, then when?’
Je maakte onlangs je regiedebuut met het theaterstuk Boiling Frog. Hoe was het om het spelen aan anderen over te laten?
JD: ‘Dat waren pure geluksmomenten. Ik heb ontdekt dat regisseren helemaal mijn ding is. Als ik te veel gefocust ben op één ding, wil ik het perfect doen. Nu moest ik mij met zo veel tegelijk bezighouden – de deadline, scenografie, kostuums, acteurs – dat ik veel minder tijd had om te twijfelen, ik moest knopen doorhakken. Tien jaar geleden had ik daar wellicht stress van gekregen maar nu vond ik het wonderlijk.’
Bij Boiling Frog denk ik vanzelf aan de kikker die zonder het te beseffen levend gekookt wordt. Blijf jij soms te lang zitten in situaties die niet goed voor je zijn?
JD: ‘Ben ik te lang in mijn relatie blijven zitten? Misschien wel. Ik bleef de rekker maar uitrekken. Ik dacht: ik heb hier iets uit te leren, ik moet dit afmaken, het komt wel goed. Je ziet de signalen niet, of je negeert ze, omdat je zo graag iets wilt. Maar tegen de realiteit vechten heeft geen zin. Als je de dingen blijft rekken, eindigen ze vaak op een vervelende manier. Maar wanneer beslis je om eruit te stappen? Ik had een heel romantisch beeld in mijn hoofd en voor minder ging ik het echt niet doen. Maar je doet het stilletjes aan wél voor minder. Je compromitteert jezelf, je wordt een kolonist, je begint je stukken van de ander toe te eigenen. Je moet het lef vinden om te zeggen: ik voel mij niet goed. Tegelijk wil je niet horen dat de ander zegt: dan moet je vooral gaan. Ik heb het gevoel dat ik nu sneller in beweging zou komen. Ik sta anders in een relatie, ik blijf dichter bij mezelf.’
Hoe passen schilderen en beeldhouwen in dat proces? Helpt kunst jou om nog dichter bij jezelf te blijven?
JD: ‘Ik voel de drang om mij uit te drukken, om mijn indrukken naar buiten te brengen, via veel verschillende wegen. Wat mij aantrekt in schilderen en beeldhouwen, is dat ik het zonder woorden kan doen. Ik word zo moe van al die woorden tegenwoordig. Het taoïsme gaat uit van het oerprincipe Tao, dat niet uit te drukken valt maar in alles aanwezig is. Het is het alles en het niets. In het niets is alles mogelijk. Twintig jaar geleden vond ik dat bullshit maar nu begin ik het te snappen. Ik hou van taal, zeker in het spelen, maar verder kies ik steeds meer voor minder woorden. Ik word ook gewoon gelukkig van fysiek bezig zijn. Soms denk ik: moet ik mijn leven omgooien voor de kunst? Maar ik ben een alleenstaande moeder met drie kinderen. Als ik wil exposeren, moet ik daar twee jaar fulltime mee bezig zijn. Je hebt een rode draad nodig, je moet gedroomd hebben, het moet stromen. Ik kan de kraan niet een klein beetje openzetten.’
Je zei ooit: ‘Het lukt niet om praktische redenen: het leven zit in de weg’. Als je schilderen deel maakt van dat leven, hoeft niets je nog in de weg te zitten.
JD: ‘Daar heb je absoluut gelijk in. Alleen is het zo dat ik heel graag speel. Ik merk ook dat er eindelijk andere registers worden aangesproken. Ik ben zo blij dat ik ouder mag worden. Vroeger kreeg ik altijd dezelfde soort rollen. Dat is geen verwijt, dat had ook met mezelf te maken. Misschien durfde ik niet groter te dromen, misschien had ik niet genoeg zelfliefde. Ik ben vaak te streng geweest, te perfectionistisch. Ik heb kansen niet gegrepen uit onzekerheid. Nu denk ik: het leven is zo kort, ik had moeten springen.
Een eyeopener voor mij waren de woorden van Nelson Mandela (oorspronkelijk van spiritueel leraar en auteur Marianne Williamson, red.): ‘Your playing small doesn’t serve the world’. Je hoeft je niet kleiner te maken, daar heeft niemand baat bij. Daarom probeer ik nu meer te leven volgens Wu Wei, de weg van de minste weerstand uit het taoïsme. Niet vechten, niets forceren, maar bewust openstaan voor wat er zich aanbiedt. Die transformatie voelt zo goed. Dat heeft ook met mijn leeftijd te maken. Er valt zoveel ballast weg, ik weet zoveel beter wat belangrijk is. Ik voel een fijn je-m’en-foutisme en dat is erg bevrijdend. Ik ben altijd een vechter geweest, ik bleef vechten tot ik er bloedend bij neerviel. Maar je kan beter meebuigen, als riet in de wind, en erop vertrouwen dat je wortels zo sterk zijn dat je altijd wel weer rechtkomt. Tijdens mijn scheiding heb ik gemerkt dat ik die sterke basis heb. Dat is mijn grootste geluk. Door te werken aan zelfontwikkeling is het mij gelukt om mezelf graag te zien. Er zou al veel moeten gebeuren voor ik ontworteld zou worden.’
Je bent momenteel te zien in de film Binti, een verhaal over een meisje dat het recht opeist om te dromen. Leef jij vooral in het nu of is er ook nog ruimte om te dromen?
JD: (Enthousiast) ‘Ik heb heel veel dromen! Documentaires, films, theater, schilderen …. Die dromen worden nu meer dan ooit werkelijkheid, maar ik heb iemand nodig die mij helpt om te filteren en te focussen. Projecten op lange termijn moet je ook stap voor stap uitbouwen. Je moet naar productiehuizen stappen, banden aanhalen, blijven trekken. Dat vraagt niet alleen tijd maar ook lef. Je moet kunnen antwoorden op de vraag: waarom ik? Dat is voor mij altijd even slikken. Anderzijds: if not me, then who; if not now, then when? Dus ik doe het gewoon. Maar het verhaal moet centraal staan, niet ikzelf. Ik wil een medium zijn, een doorgeefluik. Daarom schilder ik ook het liefst onder een pseudoniem. Hoe minder ik met mezelf bezig ben, hoe meer het verhaal spreekt.’
Binti, met Joke Devynck en Baloji, is nu te zien in de bioscoop.
De thrillerserie Morten loopt nog tot eind mei, elke zondagavond op NPO3.
All of Us wordt dit najaar in de filmzalen verwacht.