Pastoor Johnny De Mot : ‘Ik heb een hart voor gekwetste mensen’

Wat des levens en des mensen is vindt een plaats in onze parochie’, vertelt Johnny De Mot, pastoor van de Kerk van Onze-Lieve-Vrouw van de Goede Bijstand in hartje Brussel. In die levendige gemeenschap vullen jong en oud, hetero en homo, koppels en singles de stoelen, die niet naar het altaar maar naar elkaar gericht zijn. De priester haalde zich zowel bijval als kritiek op de hals toen hij zich uitsprak voor paren die via ivf een kind hoopten te krijgen, homoseksuele koppels de zegen gaf en de celibaatsverplichting onzinnig noemde.

Tekst Ria Goris – Foto’s Frank Toussaint

Johnny De Mot neemt een strijdbare plek in binnen de Kerk en heeft bovenal een open hart voor gekwetste mensen, voor thuislozen en eenzamen. Hij ziet noden, zoekt medestanders om er iets aan te doen en stampt zo projecten uit de grond voor thuislozen, slachtoffers van mensenhandel, minderjarige onbegeleide asielzoekers, eenzame ouderen en mensen die op adem moeten komen. Het is zijn manier om handen en voeten te geven aan zijn geloof. Daarin en daarachter brandt nog steeds een monastiek verlangen.

Op verhaal komen

Een trappistenklooster gaf hem als prille student het gevoel van thuiskomen. Een vreselijk voorval scheurde barsten in de geborgenheid van het gezin De Mot aan de Brusselse rand. Nakomertje Johan overleed op zijn vierde aan een hersentumor.

Johnny De Mot: ‘Mijn ouders gingen om beurten naar het ziekenhuis van Gent, een ongelooflijke inzet in die tijd zonder veel auto’s. Ze brandden kaarsen en baden en mijn grootouders gingen op bedevaart voor genezing en zaten op hun knieën tot die kneusden. Het baatte niet, Johan stierf toch.’

‘Ik was veertien en hoorde mijn grootvader die avond tegen mijn moeder zeggen: “God straft zijn beste vrienden het meest”. Ik voelde dat dat niet klopte. Toen de onderpastoor tijdens de uitvaart zei “hier staat ook God te wenen” raakte dat mij erg. Daaruit sprak een ander beeld dan dat van de machtige God die alles bestiert en met wie gemarchandeerd kon worden om onheil af te wenden. Dat was een God van gelijkwaardigheid en respect, een wezen met wie je in dialoog kon treden.’

‘Het versterkte mijn geloof, terwijl ik rond mij mijn ouders, broer en zus zag wegzinken in kwaad ongeloof. Johans overlijden heeft heel ons gezin gekwetst, de dood van mijn broer Hugo aan aids veel later ook. Mijn moeder verblijft in een rusthuis maar er gaat geen bezoek voorbij waarin ze niet verwijst naar mijn overleden broers. Haar verdriet heelt niet. Het heeft er ook niet echt mogen zijn, er werd niet gerouwd in ons gezin.’

‘Iedereen moest sterk zijn en zijn verdriet dragen, maar zo werkt het natuurlijk niet. Het verdriet raakte op de zolder en in de kelder. Ik heb het alleen kunnen delen met de konijnen thuis, die bleven maar luisteren. Het is niet vreemd dat een van de initiatieven van onze gemeenschap een zorgboerderij is, waar mensen met beperkingen en kwetsuren terechtkunnen. Ik zie hen ook op verhaal komen bij de dieren.’

Verliefd (op het klooster)

Johnny hield van dieren, zijn droom was om boer of dierenarts te worden. Hij schreef zich als student in voor diergeneeskunde maar voelde een schok van herkenning toen hij een tv-uitzending zag waarin schrijver Godfried Bomans zijn broer interviewde, die monnik was in het trappistenklooster van Zundert in Nederland.

‘Ik ging op retraite in die abdij en voelde me er meteen thuiskomen. Als brave Vlaming vond ik de monniken in Zundert wel heel direct, soms cru. Ze vertelden me dat er ook in Vlaanderen een trappistenklooster was, in Westmalle, en ik trok daar naartoe. Het was in februari, het had net gesneeuwd, en de abdij lag er sprookjesachtig bij. Ik was meteen verliefd op die plek, wilde er blijven. Daar ging het om de essentie van het leven. In Gent was ik verliefd geweest op een meisje en dat klikte wel, maar met het klooster klikte het nog net iets meer.’

‘Op mijn eenentwintigste begon ik aan mijn noviciaat. Het was te vroeg, ik was nog te jong. De monniken raadden me aan om terug de wereld in te gaan en daar eerst meer ervaring op te doen. Ik ging godsdienstwetenschappen studeren in Leuven en logeerde er in een kloostergemeenschap. Uiteindelijk voelde ik me na verschillende jaren noviciaat toch te ingesloten in de gemeenschap van Westmalle. Ik had nood aan mensen erbuiten. Ik vertrok na vier jaar noviciaat – met het stille vertrouwen dat ik er later zou terugkomen.’

demot

Sociaal boven alles

De hang naar het monastieke is één spoor in het leven van De Mot, de zin voor sociaal engagement een ander. ‘Ik heb engagement thuis al gezien. Mijn ouders vingen kinderen op uit een gezin waarvan de vader vastzit wegens pedofilie. We verstonden toen niet wat er gaande was, maar hebben wel gezien hoe onze ouders zich voor die gekwetste kinderen inzetten.’

‘Bij de scouts – een heel belangrijke invloed in mijn leven – kregen we van de proost de vraag om de verwaarloosde tuin van een oude vrouw schoon te maken. Ze leefde in een bouwvallig huisje, onhygiënisch, met de reuk van urine in huis. Ik had nog nooit zoiets gezien. De netels groeiden twee meter hoog in de tuin en wij hakten die weg.’

‘Toen ik met een gevoel van mislukking vertrok in de abdij van Westmalle kwam ik in Antwerpen terecht, in de buurt van de Schijnpoort, niet ver van het Stuyvenbergplein. Ik gaf er een aantal uren godsdienstles. Als gauw stond ik in die achtergestelde buurt daarom bekend als “de meester” en kwamen mensen mijn hulp vragen, om een belastingbrief in te vullen bijvoorbeeld. Daar wonen was ook een soort thuiskomen. Voor ik het wist draaide ik mee in het buurthuis. Gelovig zijn en sociaal zijn vormen voor mij een eenheid, dat is nooit anders geweest.’

‘Ik heb altijd iets gehad met de nacht. In een trappistenklooster sta je om drie uur op voor het gebed, nu deed ik nachtpermanenties in een onthaaltehuis. Dat nachtwerk keerde ook terug toen ik wat later in mijn priesteropleiding stage liep bij heroïnehoertjes in Amsterdam. En nog later, in onze Bijstandsparochie, wanneer ik ’s nachts praatte met jongens in de prostitutie – ook een soort “nachtwake” voor mij.’

‘Tijdens mijn priesteropleiding was ik inwonende medeverantwoordelijke bij Albatros in Brussel, een opvanghuis voor mannen met hun kinderen. Ik zag me na mijn priesterwijding gewoon verdergaan met mijn werk op straat en in opvanghuizen, en had uitdrukkelijk gevraagd om niet aan een parochie toegewezen te worden. Toch ben ik hier in Onze-Lieve-Vrouw van de Goede Bijstand terechtgekomen. Het zou maar voor even zijn, een vervanging van een maand, maar zevenentwintig jaar later zit ik hier nog. Deze kerk ligt in het hartje van Brussel, en alle problemen van de stad komen hier samen: dakloosheid, prostitutie, eenzaamheid, vluchtelingen…’

Geen grote woorden

Het ‘straathoekwerk’ van De Mot liep dus gewoon verder. ‘Het waren de mensen van de gemeenschap die mij alert maakten op jongens­prostitués. “Johnny, je moet eens gaan zien op het Fontainasplein, daar gebeuren dingen die niet kunnen.” Ik begreep het niet. “Dingen met jongens”, werd er in een tweede en derde gesprek gezegd. Zo kom je stilaan iets op het spoor. Misbruik van kinderen was voor Dutroux nauwelijks zichtbaar. Samen met een jonge sociale werker hebben we contact gelegd met veel jongens, vaak arme Oost-Europeanen, die zich prostitueerden. Zo is de vzw Adzon ontstaan, om die jongens bij te staan.’

Er groeiden ook andere werkingen, zoals Pagasa, voor slachtoffers van mensenhandel, of Minor Ndaku, voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. ‘We startten iets op, zochten subsidies bij de overheden voor een structurele werking en dan lieten we het los. De overheid had toen een bereidheid die er nu niet meer is om problematieken grondig aan te pakken, zonder op voorhand te weten of dat project zou lukken. Nu moet alles binnen vastomlijnde kaders en de juiste opdracht vallen, het mag er niet langs de onder- of bovenkant uitsteken. Het moet nuttig zijn en snel renderen. Dat maakt me kwaad.’

In antwoord op mijn vraag of zijn geloof zijn sociaal engagement voedt volgt er geen spontane verwijzing naar God of Jezus. De Mot is geen man van concepten, hij neemt niet gemakkelijk grote woorden in de mond.

Toch dit: ‘Jezus is voor mij in de eerste plaats een mens. De zoon van God, zoals we allemaal zonen en dochters van God zijn. Niet iemand om op te hemelen, wel een mens met behoeften, fouten, die groeit met vallen en opstaan, die angst heeft voor lijden en schrik heeft van pijn. Een mens die bewust zijn weg gaat, ten volle in het leven staat. Dat is het voor mij: ten volle, liefde en état pur. Ik weet niet wat dat is, ik zou het willen weten, daarom leef ik ook.’

Opgebrande priester

Voor Johnny, charismatisch bezieler van de Bijstandsgemeenschap, is dat eveneens een weg van vallen en opstaan. De herder draagt de gemeenschap, maar wie of wat draagt de herder?

Johnny De Mot: ‘De gemeenschap, het verlangen naar een beter morgen, God en een paar vrienden. Of dat altijd volstaat? Nee, ik heb niet altijd kunnen bijtanken. Vijf jaar geleden ben ik enkele maanden out geweest, opgebrand. Ik had toen, naast de steun van een paar vrienden en enkele mensen van de gemeenschap, duidelijk professionele hulp nodig.’

‘Het is zo belangrijk dat je een man of een vrouw hebt aan wie je alles kwijt kan. We hadden vroeger binnen de Kerk religieuze en capabele, goed gevormde mannen en vrouwen die aan geestelijke begeleiding deden maar zij zijn zeldzaam geworden. Ik kijk bezorgd naar de toekomst van de Kerk op dat vlak.’

‘Nee, ik heb geen relatie’, antwoordt Johnny op mijn vraag daarnaar. Het is tegenwoordig minder evident voor een priester dan vijftig jaar geleden om geen partner te hebben.

Mist hij dat? ‘Natuurlijk mis ik dat. Maar met mijn levensparcours lijkt me dat wel niet zo simpel te combineren, en een relatie zou het zeker niet gemakkelijk maken om contemplatief te leven. Maar ik betreur wel dat de Kerkstructuren eenzijdig celibatair zijn. Bij ons in de gemeenschap is het overigens evident dat een vrouw mee voorgaat. Een geloofsgemeenschap heeft herderinnen nodig, niet enkel herders – ook al draag ik soms een kleed.’

Psychologies

Engagement als voedsel

Johnny tankt geregeld bij in een van de twee huizen van de gemeenschap dicht bij de grens met Wallonië, waar mensen van de gemeenschap terechtkunnen om op verhaal te komen. Een van de huizen wordt gerund door een dakloze, en op beide plaatsen zijn er kippen, konijnen of andere dieren. Daar staat ook het paard van De Mot.

‘Ik kreeg een trekpaard van mijn vrienden voor mijn vijftigste verjaardag, een vervulling van een kinderdroom. Die bewuste dag zat ik in een kring van twee- tot driehonderd mensen, en zongen we samen een lied met tien strofen. Het laatste klonk: “en van zijn vrienden krijgt hij een paard, hallihalo”. Ik dacht dat het een vergissing was of dat er een schilderijtje zou volgen, maar wat stond daar ineens voor mijn neus? Een prachtig trekpaard. Het raakte me diep dat mijn vrienden mijn kinderdroom hebben doen uitkomen.

Zoiets is dan weer het begin van een zorgboerderij. Ik ga daar geregeld mesten in de stallen, werken met mensen en dieren.’ Sociaal engagement en contemplatie, het ene voedt het andere.

Boeken die hem inspireren?

Het is moeilijk kiezen, omdat inspirerende boeken verschillen naargelang je verder leeft. Toch twee boeken: De wolk van niet weten, van een 14de-eeuwse mystieke auteur, en Als kwaad goede mensen treft, door rabbi Harry Kushner.

Het eerste boek gaat over ‘het loslaten van een gejaagd zoeken naar dogmatische godsvoorstellen en het vinden en krijgen van ruimte in jezelf’. Het tweede boek gaat over iets wat uiteindelijk eveneens gratuit is: ‘Kan je je ouders en God vergeven dat ze niet volmaakt zijn, en kan je jezelf daarvoor vergeven? Het gaat om kansen bieden’. Ten slotte nog een geschrift dat aan aandacht ingeboet heeft maar nog altijd doordesemd is van wijsheid: de regel van Benedictus, een leefsleutel voor een goed leven.

Psychologies

Brusselaar met passie

Johnny De Mot (57) groeide op in Dilbeek en trad na studies godsdienstwetenschappen tijdelijk in bij de trappisten van Westmalle. Op zijn zevenentwintigste begon hij aan een priesteropleiding, en combineerde dat met sociaal werk in Antwerpen en in Brussel. Hij wilde eerder straathoekwerker zijn dan een vaste parochiepriester maar belandde toch als herder bij de Onze-Lieve-Vrouw van de Goede Bijstand in hartje Brussel. Hij zette er zijn sociaal werk gewoon voort, en stond aan de wieg van heel wat initiatieven. Het monastieke blijft echter nog altijd trekken aan hem.