Ish Ait Hamou: ‘Ik heb de ander nodig om mezelf te kennen’
Hoe was je thuissituatie, het gezin waar je uit voortkomt?
Ish: ‘Mijn moeder is altijd heel belangrijk voor me geweest. Ik ben de jongste en ben eigenlijk nog altijd haar baby. In ons geloof is de moeder de belangrijkste figuur. Zij leert ons wat onvoorwaardelijke liefde is. Ze is de eerste persoon voor wie je alles moet doen, net zoals zij alles voor jou doet. Mijn moeder is liefdevol, zorgzaam, beschermend, zet haar kinderen op de eerste plaats, ze blijft je graag zien zelfs als ze niks terugkrijgt. Het archetype van de moeder. Ik heb veel geleerd van mijn beide ouders. Ik zie het belang van beiden in: mijn moeders liefde, mijn vaders duidelijkheid en strengheid. Tussen ons twaalf en achttien jaar moest hij een beetje de bad cop spelen. Ik snap dat, en later verandert dat ook weer. Verder heb ik twee oudere broers en één oudere zus. Ik heb veel geleerd uit het traject dat zij hebben afgelegd. Door naar hen te kijken wist ik: als je dit doet, gebeurt er dat. Ik stel weinig vragen maar ik observeer. Als ik iemand een keuze zie maken denk ik: waarom doet hij dat zo? Wat zou ik doen? Ik kan niet alles zelf ervaren maar ik kan wel iets leren uit iemand anders’ ervaring. Ik leer over mezelf via de ander.’
Je hebt anderen dus nodig?
Ish: ‘Altijd gehad. Van kleins af aan. Niet zozeer om mijn hand vast te houden maar als inspiratie voor mezelf. Ook om mezelf te begrijpen. De ander ontmoeten is je kwetsbaar opstellen, omdat het een uitnodiging is om jezelf te durven zijn. Dat kan je gemakkelijker bij iemand die je al lang kent. Bij een echte vriend. Maar ook daar kan je je weer afvragen: wat is vriendschap? Je kan afgaan op wat de beeldvorming erover vertelt, of je kan het voor jezelf doorgronden: wat houdt het in voor mij? Gaat het om samen praten en plezier maken? Of gaat het er ook om dat je je vriend confronteert als hij iets doet wat je niet oké vindt? Wat betekent het voor mij en durf ik daarnaar te handelen? Voor mij betekent vriendschap een bijdrage leveren om de ander de beste versie van zichzelf te laten zijn.’
Als jurylid kom je respectvol, menselijk, warm en genuanceerd over. Je kan kritisch zijn, maar opbouwend. Een goede ‘vriend’, lijkt me.
Ish: ‘Eigenlijk zou dat niet eens een compliment mogen zijn, die eigenschappen zouden in het basispakket van een mens moeten horen. Ik probeer me niet langer te vergelijken met “de samenleving” – en dan bedoel ik geen mensen maar de algemene mentaliteit, de sfeer die er hangt. Vergelijk je je daarmee dan kom je er altijd als winnaar uit. “Vergeleken met de norm doe ik het niet slecht.” Maar als je je vergelijkt met een lage maatstaf word je niet uitgedaagd om meer van jezelf te geven. Dat zijn dingen die ik pas de laatste weken ben gaan inzien.’
Heb je je dat soort vragen altijd gesteld?
Ish: ‘Nee. Voor ik naar Marokko trok, om het dorp van mijn vader te leren kennen voor ik aan Cécile begon, worstelde ik eigenlijk niet zo met mezelf. Het is pas toen we het boek op de markt brachten en ik na een paar weken de reacties van lezers kreeg dat het begon. Ik las wat mensen ervan vonden. Ik las waar zij mee worstelden en wat het verhaal – of een personage, of één zin – met hen gedaan had. En ik begon in hun reacties te zien dat we eigenlijk allemaal dezelfde problemen hebben. We zijn het contact met onszelf, met een essentie verloren. We zouden zoveel voor elkaar kunnen betekenen en toch staan we zo alleen. Het ergste is dat ik gruwel bij het idee dat mensen mijn woorden zouden lezen als een cliché. Alleen het feit al dat het een cliché, een ideologie, is geworden, terwijl het een essentie is, zegt al alles over waar we nu staan. We zijn ergens van afgeweken en we laten dat gebeuren. Omdat het gemakkelijker is. Ertegen ingaan vraagt veel moed, veel lef. Op een gegeven moment kon ik de signeersessies voor mijn boek niet meer aan. Het was te zwaar, ik werd er droevig van. Dat idee dat iedereen hetzelfde voelt, dat iedereen vastzit en iets wil doen maar zich machteloos voelt. Alsof we allemaal hetzelfde willen …’
Is dat niet ook mooi?
Ish: ‘Het is supermooi. Het is ontroerend. Maar misschien is het wel juist die ontroering die maakte dat het zo zwaar werd. Het besef is zo groot. Dat besef van verlies: wat zijn we toch kwijtgeraakt in ons? Hoe konden we dat verliezen? Zo’n spijt, zulke regrets …’
‘Ik ben een waarnemer, ik ontleed graag dingen. Want hoe klein de dingen ook zijn, ze hebben invloed op je’
Dus je hebt eigenlijk pas na de druk ontdekt wàt je werkelijk in je boek verteld had?
Ish: ‘Ja, door wat het teweeg heeft gebracht. Het gevoel achteraf was helemaal anders dan toen ik het boek wilde schrijven. Ik was toen gewoon blij dat ik een leuke plot had, een creatief idee. Het is pas toen ik ben beginnen reizen dat ik Djibril ontmoet heb in mijn hoofd. Er is toen iets in me gebeurd, door de natuur in het zuiden van Marokko, door de mensen daar, de sfeer, de mentaliteit die daar heerste.’
Een confrontatie met hoe anders een mens zou kunnen denken?
Ish: ‘Ja. Neem nu de manier waarop Djibril over zijn grote broer denkt. Eigenlijk is het de schuld van zijn broer dat hem zoveel ellende overkomt. Hij zou hem de schuld kunnen geven, maar op geen enkel moment denkt hij slecht over zijn broer. We zijn allemaal slachtoffer van iemands keuze of invloed. En we koesteren dan dark feelings tegenover de ander. Waarom? Omdat het ons helpt om ons eigen falen goed te praten: het is zijn schuld. Ik had hier niet gezeten als hij niet … Nee. In welke situatie je ook bent, je kan altijd de beste versie van jezelf geven. En je kan er positief uitkomen. Djibril neemt verantwoordelijkheid voor zichzelf. Hij zoekt naar zichzelf, zonder excuses. Het doet me denken aan een aantal artikels die ik onlangs las over de vluchtelingen in Calais. De organisaties zeiden: het heeft geen zin om ernaartoe te gaan, er zijn genoeg kleren, tenten enzovoort. Dan denk ik: dit is het grootste voorbeeld van hoe we niet meer in contact zijn met onszelf. Hoe onlogisch, hoe maatschappelijk georganiseerd moet je zijn om zoiets te zeggen? Natuurlijk heeft het zin dat mensen naar Calais gaan. Je kan daar met de vluchtelingen praten, bij hen zitten, met hen eten, voetbal spelen met de kleintjes. Er is zoveel te doen! Het gaat niet alleen om materiaal en tenten. Ook al snap ik dat de opmerking bedoeld was om de organisatie niet te storen. Maar dat mag toch nooit belangrijker zijn dan pure menselijkheid? En hoe nemen wij dat dan op: ah, zie, ik moet niet gaan. Ik wou gaan, hoor, maar ze zeiden dat het geen zin had. Waarom laten we ons tegenhouden? Maakt niet uit dat ze zeggen dat je daar niks kan doen, denk ik nu. Als jij voelt dat je er moet zijn, gá dan gewoon.’