Ik is klein maar wij zijn groot
Wij. Op onze deurbel staat wij. Geen familie huppeldepup, geen voornamen van grote en kleine mensenkinderen, zelfs geen huisdieren, nee. Gewoon wij. Daarmee is niets minder dan alles gezegd. Wij zijn wij, want wij horen bij elkaar. Wij delen de dagen en nachten en zelfs natte washandjes als dat moet. Dat laatste is bij mijn weten nog niet voorgevallen, maar het behoort tot de mogelijkheden. Wij kunnen wel wat hebben, ja, ook al hangt er een geurtje aan.
Met Bartel, Kristina en Lien zou ik niet snel natte waslappen uitwisselen, maar zij zijn ook wij, bij uitbreiding. Want wij delen dezelfde straatstenen en wij krijgen wel eens kak van eenzelfde vlucht vogels op ons dak. Tijdens vakanties zijn wij zelfs verantwoordelijk voor elkaars katers. Onlangs nog kotste de kater van Bartel in zijn drinkbak. Zompige, halfverteerde kattenbrokken in troebel kraanwater, er zijn plezantere dingen om naar te kijken, maar ik heb alles netjes opgeruimd, zonder neusophalen. De stukjes die in de spoelbak achterbleven, heb ik zelfs niet met mijn vinger door het zeefje geduwd. Lief en leed delen, wij nemen dat serieus in onze straat. En in de zijstraten en in de wijk, als je het nog wat ruimer bekijkt.
Wanneer de Buffalo’s spelen, krijgen wij verder vorm. Dan vervallen alle grenzen en staan wij als een blok achter de Gantoise. Wijdbeens. Dan is blauw-wit de enige huidskleur die telt. Dezelfde mottige supporterssjaal en wij knuffelen elkaar, zo gaat dat hier.
En dan moeten wij er de taal nog bij halen. Dan zijn wij al diegenen die Vlaams praten, al dan niet met lompe tongval. Dan zijn wij geen vreemden uit gezichtsloze steden en gemeenten, maar mensen die elkaar verstaan, zonder meer.
In de loop van mei groeien wij weer. Laat alle landen van Europa een liedje zingen, en als de beste moge winnen, willen wij allemaal dat dat België is. Wij hebben een groot gedacht, als het erop aankomt.
En dan hebben wij de marsen nog niet gehad. De kilometers die wij daarvoor stappen, met miljoenen tegelijk! De slagzinnen die wij scanderen, in koor, omdat wij gezien en gehoord willen worden, omdat wij zonder veel kleer- en klimaatscheuren verder willen, omdat wij altijd weer een overmorgen willen zien, ook als wij er zelf niet meer zijn. Zo veel kleine en grote neuzen in dezelfde richting. Zo groots kunnen wij zijn.
Maar wacht, wij zijn nog niet compleet. Wie heeft er ooit al eens geschreid? Maakt niet uit voor wie of voor wat: een misvormde wafel, een gemiste kans, een gevierendeeld hart. Iedereen die ooit al eens tranen heeft voelen vloeien, al is het maar die luttele momenten in de materniteit, is ingewijd.
En zo dijen wij telkens weer uit, tot ver voorbij die deurbel. In al onze eigen aardigheid zijn wij verre van gelijk, maar wij horen bij elkaar, om duizend en een redenen die dagelijks wisselen in soortgelijk gewicht. Same same but different, gelijk een echte soort. Steek je vinger in de lucht en je voelt het. Wij zijn het wereldwijde netwerk, groter dan Google, krachtiger dan 5G. Wij reiken verder dan onze verbeelding verhalen kan. Wij voelen ons soms zo verloren in de weidsheid maar wij vergeten dat wij zelfs daarin niet alleen staan. Ik is klein maar wij zijn groot en dat is zo heerlijk. Daarmee is niets minder dan alles gezegd. Wij zijn wij, want wij horen bij elkaar. De vraag is: wie zijn zij dan?