‘Het is belangrijk dus ik doe het gratis’
Hoewel België gidsland Nederland nog niet volgt met opvattingen rond de participatiesamenleving, ziet Eva Brumagne wel dat het vrijwillige van vrijwilligerswerk in sommige gevallen niet loepzuiver is: ‘Soms engageren mensen zich ook omdat ze vinden dat de overheid tekortschiet of bepaalde noden van de bevolking niet ziet. Ik denk bijvoorbeeld aan mensen die samen een school oprichten omdat ze ervaren dat hun kinderen niet passen in klassieke onderwijssystemen maar geen alternatieven vinden en ze dus zelf maken. Of ze richten samen een kinderdagverblijf op of een opvangtehuis voor hun volwassen kinderen met een beperking, omdat die nauwelijks opvang vinden. Of ze zetten zich in als vrijwilliger om zorg te verlenen aan ouderen in hun buurt. Ik denk dat het helemaal oké is en ook heel goed voor een samenleving dat mensen zich vrijwillig inzetten. Maar deze inzet mag natuurlijk niet doelbewust uitgelokt worden door een zich terugtrekkende overheid die haar verantwoordelijkheid van zich afschuift. Dan klopt er iets niet. Helaas zie je die trend overal groeien, ook in Nederland.’
Het juiste midden
Hoe moeten de overheid en vrijwilligerswerk zich dan tot elkaar verhouden? Katrien Schaubroeck pleit voor realisme maar waarschuwt voor cynisme: ‘Politici zijn doorgaans grote supporters van het vrijwilligerswerk, en daar moeten we niet naïef over zijn: vrijwilligers besparen de overheid geld en middelen. Los daarvan schuilt er wel degelijk een sociale waarde in vrijwilligerswerk, die niet kan worden gereduceerd tot financieel gewin voor de overheid. Sommige noden van mensen kunnen simpelweg niet door de overheid worden gelenigd. Het werk dat Domo-vrijwilligers voor gezinnen doen met betrekking tot opvoedingsondersteuning, is bijvoorbeeld iets dat moeilijk door een overheidsinstantie kan worden gedaan, omdat het effect en de waarde ervan voor een groot deel berust op wederzijds vertrouwen en vriendschap tussen een gezin en een vrijwilliger. Voor een professionele dienstverlener, die een lijst van cliënten heeft af te werken, is het moeilijker om dat vertrouwen op te roepen tijdens een huisbezoek dat tegelijk toch ook vaak als “overheidscontrole” wordt ervaren. Natuurlijk zijn er ook zaken die niet aan het vrijwillige initiatief van burgers kunnen worden overgelaten, omdat de overheid bepaalde zaken waar haar burgers recht op hebben, moet kunnen garanderen. Het evenwicht vinden is moeilijk, en in de huidige Nederlands participatiesamenleving, waar burgers klagen dat ze zich “een burn-out participeren” is de situatie anders dan in Vlaanderen. Maar ook hier is “de vermaatschappelijking van de zorg” een geliefkoosd gespreksonderwerp van politici.’