Vriend en vijand zijn het erover eens: extremisme willen we liever niet. Maar hoe extreem zijn we soms zelf in ons denken of in het verdedigen van onze standpunten? ‘Mensen hebben een blinde vlek voor hun eigen extremisme’, zegt filosoof Ruben Mersch. ‘Alleen je eigen standpunten in vraag stellen kan ertoe leiden dat we de polarisatie niet nog meer aanwakkeren.’
Tekst Sigyn Elst
Iedereen vindt dat zijn standpunten gebaseerd zijn op waterdichte argumenten, op duidelijke feiten. Maar we worden vooral geleid door onze onderbuik. Ruben Mersch, filosoof
Extremisme is een begrip dat ons sinds 9/11 en aanslagen zoals die in Parijs, Brussel of Nice meer dan ooit doet huiveren. Extreem gedrag roept confrontatie op, en daarmee onbegrip en verdeeldheid. Maar begint elke vorm van extremisme niet met het ‘extreem’ verdedigen van je eigen grote gelijk? Verliezen we geen nuance als we koste wat het kost ons punt willen bewijzen? ‘In debatten ontstaan er snel twee kampen die er beide heilig van overtuigd zijn dat de feiten overduidelijk één richting uit wijzen: die van hun eigen grote gelijk’, zegt Ruben Mersch, filosoof en auteur van Waarom iedereen altijd gelijk heeft. ‘Ook die disputen hebben de vervelende neiging om razendsnel te escaleren. Er wordt al snel lustig met modder gegooid en voor je het weet komt iemand op het lumineuze idee om de tegenpartij te vergelijken met een stelletje bruinhemden uit de jaren dertig. Het is vaak veel moeilijker om in te zien dat je eigen standpunten ook best extreem zijn. Als je er eenvoudigweg wat Facebookdiscussies op naleest, is het wel duidelijk dat we dikwijls extreem denken. Als mensen “yes, weer eentje minder” roepen wanneer er een vluchteling verdrinkt, vind ik dat een extreem standpunt. Vaak vinden de betrokkenen dat helemaal niet van zichzelf. Zelfs als je aan IS zou vragen of ze hun standpunten extreem vinden, zouden ze wellicht zeggen: “helemaal niet, wij zijn de goeden”. Mensen hebben een blinde vlek voor hun eigen extremisme.’
Tirannie van de onderbuik
Wie herkent het niet: je geraakt verwikkeld in een gesprek en probeert de ander te overtuigen met, in jouw ogen, de beste argumenten ooit. Of: je leest een opiniestuk in de krant en kan je voor de volle honderd procent terugvinden in de woorden van de auteur. Ha, denk je, die slaat de nagel op de kop, daar is geen speld tussen te krijgen. Twee dagen later staat de krant bol van de lezersbrieven en reacties van opiniemakers die daar helemaal anders over denken. ‘Iedereen vindt dat zijn standpunten gebaseerd zijn op waterdichte argumenten’, beaamt Mersch. ‘We denken allemaal dat de feiten ons overduidelijk gelijk geven.’ Maar volgens recent onderzoek worden onze standpunten voornamelijk bepaald door onze onderbuik en hobbelt onze ratio er meestal maar wat achteraan. Je kan iemands standpunten dan ook eenvoudig manipuleren door zijn onderbuik te bespelen. Zo is er bijvoorbeeld de studie van onderzoeker Jonathan Haidt die toevallige voorbijgangers op straat een aantal vragen stelde: mogen neven en nichten met elkaar trouwen, of, is het verkeerd om de auto te nemen om naar je werk te gaan als je die afstand even goed kan lopen? Bij de helft van de geïnterviewden was de plek waar de proefpersonen stonden vooraf besproeid met een spuitbus met een walm van schetengeur. De andere helft sprak de onderzoeker pas aan nadat die geur vervlogen was. Na analyse van de resultaten bleek dat de geur wel degelijk invloed had: proefpersonen in de sterke stank waren harder in hun oordeel over morele overtredingen. Wetenschappers hebben nog andere methodes gebruikt om mensen te laten walgen: hen ondervragen in een smerige kamer of hen confronteren met foto’s van etterende wonden bijvoorbeeld. In al die experimenten was de conclusie hetzelfde: hoe erger de proefpersonen walgen, hoe strenger hun morele oordeel.
‘Ook al denken we dikwijls dat onze standpunten rationeel opgebouwd en wetenschappelijk onderbouwd zijn, toch geeft de literatuur aan dat ons moreel oordeel eenvoudig te manipuleren is door een onderbuikgevoel zoals walging’, zegt Mersch. ‘Dat lijkt erop te wijzen dat niet onze ratio maar wel onze onderbuik de touwtjes in handen heeft. Onze ratio is vaak slechts een woordvoerder die zijn stinkende best doet om dat onderbuikoordeel te verdedigen. Meestal gebruiken we feiten zoals een zatlap een lantaarnpaal gebruikt: niet als verlichting, maar enkel als ondersteuning. Ben je voor open grenzen, dan post je een artikel over die Syrische vluchteling die bij het centraal station van Amsterdam een man van de verdrinkingsdood redde. Wil je liever dat vluchtelingen opkrassen, dan deel je een artikel over Syriërs die voor overlast zorgen. In een discussie gaan we niet per se op zoek naar de waarheid, maar proberen we vooral om onze tegenstander in het nauw te drijven. Dat lukt goed als je slim bent, veel gelezen hebt en snel kan citeren uit allerlei onderzoeken. Maar kennis en intelligentie beschermen je niet noodzakelijk tegen de invloed van je onderbuik. En net daarom is het vaak zo moeilijk om te bepalen wie er gelijk heeft.’
Inleving gevraagd
Is de agro-industrie ons allemaal langzaam aan het vergiftigen of zijn pesticiden veilig en grondig getest? Zijn asielzoekers een zegen voor onze welvaart of het begin van het einde van onze beschaving? Moeten ze afblijven van onze traditie of is Zwarte Piet onversneden racisme? ‘Mensen lijken altijd maar te denken dat iedereen moet denken zoals zij. En als die anderen dat niet doen zijn ze vanzelfsprekend dom, misleid of immoreel. Maar je kan ook proberen om de ander zijn standpunten te begrijpen. Neem bijvoorbeeld het debat over ggo’s en Monsanto. Er is een brede wetenschappelijke consensus dat de ggo’s die momenteel op de markt zijn, veilig zijn voor consumptie. Het feit dat de tegenstanders er toch rotsvast van overtuigd zijn dat die dingen ziektes veroorzaken geeft aan dat ze zich voornamelijk laten leiden door hun onderbuik. Maar toch helpt het ons niet veel verder om die tegenstanders weg te zetten als naïeve groene bomenknuffelaars want het is altijd nuttig om kritisch te blijven ten opzichte van wetenschappelijk onderzoek, zeker als dat onderzoek voornamelijk betaald wordt door bedrijven die belang hebben bij het resultaat ervan. De tegenstanders hebben gelijk als ze stellen dat genetische manipulatie momenteel vooral de portefeuille van een paar grote bedrijven spekt. Maar als we erin slagen om elkaar te begrijpen kunnen we misschien beginnen nadenken over nuttigere toepassingen van die technologie. Misschien kan je door genetische manipulatie onze landbouw wel groener maken?’
Drijfveren onderzoeken
Mersch wil niet gezegd hebben dat je onderbuik een slechte raadgever zou zijn. ‘Nee, we hebben die onderbuik zeker nodig. Psychopaten hebben geen onderbuik en echt toffe kerels kan je hen niet noemen, maar ik denk wel dat het nuttig en noodzakelijk is om jezelf continu in vraag te stellen. Het is niet omdat je onderbuik vaak het eerste woord heeft, dat je hem ook het laatste woord moet gunnen. Ik probeer begrip te tonen voor de standpunten van anderen, ook al liggen die ver af van mijn aanvoelen. Die poging om elkaar te begrijpen mis ik in het huidige politieke debat. Zowel rechts als links doen in grote mate hetzelfde: beide schelden en vinden de ander dom en achterlijk en verwijten hen angst voor verandering. We moeten volgens mij leren om beter van mening te verschillen. Ik mis bruggenbouwers. Het debat is tegenwoordig zo gepolariseerd dat we niet meer beseffen dat de anderen ook mensen zijn en er dus zaken zijn die ons binden. Russians love their children too, zong Sting ten tijde van de Koude Oorlog. Wel, Syriëstrijders zien hun kinderen ook graag. Zelfs bij mensen met wie je het totaal niet eens bent moet je proberen te begrijpen wat hen drijft en beseffen dat proberen te begrijpen niet hetzelfde is als goedpraten. Het is zoveel gemakkelijker om iedereen die het niet met je eens is te beschouwen als onmensen. Het experiment van Tajfel (zie kader) geeft aan hoe weinig we nodig hebben om ons groepsgevoel op een gevaarlijke manier de overhand te laten nemen. Maar hard roepen hoe slecht de anderen wel niet zijn is zelden de beste manier om die anderen te overtuigen.’
Mersch eindigt zijn boek met het verhaal van Rodney King, de Amerikaanse zwarte taxichauffeur die meer dan twintig jaar geleden, op 3 maart 1991, werd gearresteerd. Vier blanke politieagenten sloegen King genadeloos in elkaar. De beelden van die arrestatie gingen de wereld rond en de vrijspraak van de politieagenten leidde tot massale rellen. Rodney Kings woorden tijdens het eerste televisieoptreden na zijn arrestatie waren: ‘Can we all get along? We’re all stuck here for a while. Let’s try to work it out.’ ‘Ik ben net voor de tweede keer vader geworden, dus dat maakt me misschien wat sentimenteel,’ zegt Mersch, ‘maar ik hoop echt dat er meer mensen opstaan die, ondanks hun verschillen, proberen om er samen uit te komen.’
Zo snel voelen we ons ‘wij’ tegenover ‘zij’
De Pools-Britse sociaal psycholoog Henri Tajfel deed in 1971 experimenten waarbij hij proefpersonen vroeg om in een oogopslag een schatting te maken van het aantal stippen die op een scherm werden geprojecteerd. Op basis van die test deelde hij zijn proefpersonen in in stippenoverschatters en stippenonderschatters. Dat was alleszins wat de proefpersonen dachten. In werkelijkheid wees hij ze totaal willekeurig toe aan een van beide groepen. Toch bleek dat die totaal arbitraire indeling invloed had op hun gedrag. Toen Tajfel de deelnemers vroeg om een som geld te verdelen, gaven ze de mensen in hun eigen groep meer. Andere indelingen gaven hetzelfde resultaat. Ook toen hij zijn proefpersonen eerst een aantal schilderijen liet zien en hen vervolgens willekeurig indeelde in Kandinsky- dan wel Klee-liefhebbers, bleken ze na de verdeling in groepen, de eigen groepsleden te bevoordelen. Ook al kreeg het experiment van Tajfel kritiek omdat zijn proefpersonen heel jong waren (het waren studenten), toch wordt er in de literatuur nog altijd gerefereerd naar dat onderzoek.
Meer lezen: Waarom iedereen altijd gelijk heeft, Ruben Mersch (De Bezige Bij, 2016)