Gelukkig blijven in je relatie: zo doe je dat
Met twee zijn en je toch alleen voelen. Het klinkt tegenstrijdig maar het overkomt heel wat mannen en vrouwen die samen door het leven gaan. Niet eens zo raar, vindt relatietherapeut en auteur van Ik zie u graag Lieven Migerode. ‘Want je eenzaam voelen doe je pas als je net het verlangen hebt om met twee te zijn.’
Tekst Joke Van Caesbroeck
Of nog eenvoudiger gezegd: eenzaamheid hoort erbij. Van een relatietherapeut die al vijfendertig jaar relaties uit het slop haalt die ergens onderweg zijn vastgelopen geloof je dat. Al zeker als hij er ook een treffende vraag bij stelt: ‘Heb jij je al eens eenzaam gevoeld bij iemand die je niet goed kent?’ Nee. ‘Het is net omdat je er zo naar verlangt om samen te zijn met iemand, om die verbondenheid met een ander te voelen, dat je je bij diezelfde persoon ook eenzaam kan voelen.’
Maar waar komt dat gevoel van eenzaamheid in een relatie vandaan? ‘Het kan vanuit jezelf komen,’ vertelt Lieven Migerode, ‘als je iets niet gedeeld krijgt met de ander. Dat kan een gevoel van schaamte zijn, of iets uit het verleden. Je wilt het wel delen maar het lukt niet. Maar het gewicht kan ook bij de luisteraar liggen, die bijvoorbeeld niet openstaat voor bepaalde emoties of het gewoonweg niet begrijpt.
Een vrouw die bijvoorbeeld net bevallen is en daar kwetsuren aan overhield vindt het misschien moeilijk om het over intimiteit en vrijen te hebben. Of heeft het gevoel dat haar man niet openstaat voor dat gesprek of het niet begrijpt. Dat wil niet zeggen dat ze zich niet meer met elkaar verbonden voelen, integendeel. Maar het kan wel een gevoel van eenzaamheid teweegbrengen.’ Een andere verklaring is volgens Migerode de ikkigheid van onze relaties. ‘Als je denkt in termen van ‘‘ben ik gelukkig?’’ en je niet afvraagt ‘‘zijn wij gelukkig?’’, dan vertrek je in je beeld van een relatie vanuit jezelf en niet vanuit jullie twee samen.’
Relatiepessimisme
Je niet meer verbonden voelen met je partner, is dat niet een gevoel dat in elke langdurige relatie sluipt? Dat vroeg Peggy (42) zich af na 15 jaar huwelijk. ‘Waarschijnlijk was ik al wel langer onbewust met die vraag bezig, maar het besef kwam heel plots. Op een vrije woensdagnamiddag, die we in de zomer altijd samen met de kinderen doorbrengen in een parkje vlakbij. Terwijl onze dochters zich amuseerden op de schommels en glijbanen zaten Jan en ik zoals altijd naar hen te kijken vanop een bankje. Ons bankje. En plots dacht ik: ik weet niet meer wat ik tegen jou moet zeggen. En natuurlijk waren er in de zeventien jaar dat we samen zijn al heel wat periodes geweest waarin we gewoon wat minder aan elkaar te vertellen hadden, maar dat voelde anders aan.
Ik dacht: moet ik nu beginnen over het weer? Met mijn eigen man een gesprek aanknopen over koetjes en kalfjes, zoals tegen een onbekende op straat? Ik werd er zelfs wat paniekerig van. Na die namiddag volgden er nog heel wat stille woensdagen waarop dat gevoel me bekroop, op dat bankje. En ook thuis, tot op de dag van vandaag, klinkt de stilte tussen ons vaak zo ontzettend luid.’ Volgens Migerode is de vraag die Peggy zich stelt een schoolvoorbeeld van relatiepessimisme. ‘Is het te vermijden dat je je als koppel na verloop van tijd niet meer zo verbonden voelt met elkaar?
Natuurlijk is dat te vermijden. Ik zou de redenering zelfs liever omdraaien: hoe langer je met iemand samen bent, hoe méér je je met die persoon verbonden voelt. Denk maar aan de zogenaamde high school lovers, die al samen zijn sinds hun zestiende. Zij vormden zelfs een groot deel van hun identiteit samen. En uiteraard geraak je op een bepaald moment even uitgebabbeld, maar een relatie is veel meer dan praten alleen. Het is samen leven, zonder uitgeleefd te zijn.
Vergelijk het met een reis naar Italië. Wanneer je er de eerste keer bent wil je echt alle kerken gezien en bezocht hebben. Maar na een aantal keren ben je al heel blij door gewoon in Italië te zijn. Het is trouwens een heel fout idee om te denken dat je je partner écht kent. Niemand kent iemand echt. En dat is net goed, want verrast worden door je partner zorgt ervoor dat jullie opnieuw kunnen openstaan voor bepaalde dingen. Het wakkert de nieuwsgierigheid aan, de vernieuwing. In een relatie ontsta je samen maar evolueer je ook samen.’
Niet verwachten, maar hopen
Nu hun zoon en dochter het huis uit zijn en op eigen benen staan verloopt de relatie van Anne (52) en Lieven (53) minder vanzelfsprekend. ‘Het is alsof we in een soort van zwart gat zijn gevallen’, vertelt Anne. ‘We hadden er stiekem echt naar uitgekeken, Lieven en ik, naar dat moment waarop we opnieuw met ons tweetjes waren. Het huis voor ons alleen, het werk een beetje afbouwen en meer vrije tijd om samen door te brengen: ik verwachtte heel veel van ons nieuwe leven.
Maar onze rijwoning lijkt nu wel een veel te grote villa en Lieven werkt nog méér dan vroeger. We hebben al onze dromen waargemaakt: een eigen huis, twee kinderen die het goed doen en elk onze eigen carrière uitgebouwd. Het is alsof we niet meer weten wat we nu moeten doen. En wat wij twee samen nu nog te betekenen hebben. Van de rollercoaster waar een jong gezin vaak opzit zijn we op een boemeltreintje terechtgekomen.’ Dat heel wat mensen de lat voor zichzelf en hun leven hoog leggen is oud nieuws.
We willen het graag goed doen op het werk, een eigen carrière uitbouwen, een goede mama of papa zijn voor de kinderen én een fijne vrouw of man voor onze partner. Als dat allemaal lukt en de kinderen doppen hun eigen boontjes, willen we ook nog eens een nieuw leven starten met onze partner. ‘Door bepaalde verwachtingen te koesteren beperk je jezelf eigenlijk al een beetje’, vindt Migerode. ‘Het woord “verwachtingen” creëert stress, het is een prestatiegericht woord. Er moet een doel bereikt worden. Veel beter dan dingen te verwachten – of dat nu van je werk, je kinderen of je relatie is – is hopen. Hopen op, in plaats van verwachten dat. Door hoop kom je soms op plaatsen waar je met verwachtingen nooit aan had gedacht.’
Suzanne (40) is tien jaar samen met Leo. Samen hebben ze een zoontje van 7. ‘Toen Simon geboren werd besloot ik samen met Leo dat ik halftijds zou gaan werken, om er te kunnen zijn voor onze zoon. Ik wilde niet zo’n mama worden die haar eigen kind amper ziet, zeker toen hij nog zo klein was. Maar volgend jaar wordt hij acht. Hij is al een pak zelfstandiger en ik wil graag opnieuw wat meer gaan werken. Leo vindt dat geen goed idee. “Het gaat toch prima zoals het nu is?”, zegt hij dan. Maar ik voel me afhankelijk van hem. Vooral financieel. We redden het prima met zijn en mijn deeltijds loon, maar ik was voor ik Simon kreeg een heel onafhankelijke vrouw, die graag voor zichzelf instond. Dat gevoel ben ik nu helemaal kwijt. Als ik erover begin tegen Leo lijkt hij me niet te horen. Veel verder dan “ik begrijp je niet” en “ik snap jou ook niet” komen we niet. Op zulke momenten kan ik me heel alleen voelen.’
Twee-breinigheid
Een korte blik op de inhoud van Ik zie u graag en één woord springt meteen in het oog: twee-breinigheid. Een nieuw woord, uitgevonden door de auteur, die er een volledig hoofdstuk aan wijdde. ‘Twee-breinigheid is een term die duidt op hoe we afgestemd zijn op elkaar en hoe fundamenteel dat is voor onze ontwikkeling als mens én als partner. Baby’tjes bijvoorbeeld kunnen nog heel veel dingen niet, die wij volwassenen voor hen doen: hen op de arm nemen, hen voeden … We vullen aan wat baby’s niet zelf kunnen. In onze liefde voor hen vullen we hun onvermogen aan. Ook in relaties is dat zo. Ons brein breidt zich uit naar het hoofd van de ander.
Omdat je met z’n tweeën bent kan je elkaar aanvullen. Ook elkaars onvermogen, om emoties te uiten bijvoorbeeld. Als dat lukt, ervaar je een heerlijk gevoel van “niet alleen zijn”, van “met z’n tweeën kunnen we de wereld beter aan”.’ Dus afhankelijk zijn van elkaar is iets goeds? ‘Absoluut, maar het moet wel van twee kanten komen. Of het nu gaat over emotionele of financiële afhankelijkheid, zolang er sprake is van tweerichtingsverkeer is dat zeker iets goeds. Het is trouwens een beschadigend idee om te denken dat koppels in alles elkaar gelijke moeten zijn. Elkaar aanvullen, daar gaat het over, en over je durven overgeven aan het feit dat de ene niet zonder de andere kan. Dat is echte verbinding.’
Migerode geeft in zijn boek een voorbeeld van hoe hij in zijn eigen leven die ‘twee-breinigheid’ ervaart: ‘Ik “lijd” aan een vaak aan mannen toegeschreven beperking: ik ben slecht in vinden. Of positief geformuleerd: ik ben goed in verliezen. Neem nu mijn sleutels. Ik kan vaak het huis niet afsluiten en naar mijn werk gaan, omdat ik mijn sleutels niet kan vinden. (…) Er zijn ongelukkigerwijs, voor mij als meesterverliezer, vele plekken om je sleutels zoek te raken. Soms “weet” ik dat mijn sleutels waarschijnlijk in een van de vakken van de wandkast liggen. Ik weet ook welk vak het waarschijnlijkst is.
Maar wanneer ik iets zoek, ben ik in staat blind te zijn voor wat vlak voor mijn neus ligt. Psychologen noemen dat een negatieve hallucinatie. Dat woord, en de erkenning van het fenomeen door de psychologie, maakt de sleutels helaas niet minder onzichtbaar. Wanneer na een poos de stress en de tijdsdruk te groot worden, besluit ik mijn hele brein in te schakelen: dan bel ik mijn vrouw. Zij vult mijn falende hersenen aan. “Schat, ik kan mijn sleutels niet vinden. Weet jij soms waar ze liggen?” “Als ze niet in het mandje liggen, liggen ze dan niet in de wandkast?”, zegt ze. “Ik heb daar al gekeken”, zeg ik. “Kijk nog maar eens”, zegt ze dan vriendelijk, met ingehouden plezier om zoveel onhandigheid. Intussen is er een wonder geschied: nu liggen mijn sleutels wel waar ik ze daarnet niet zag. Telkens als zich zoiets voordoet, voel ik mij opgelucht dat mijn brein en mijn geest niet beperkt zijn tot mijn hersenen. Dat ik twee-breinig ben. Het is fijn dat mijn brein groter is dan de hersenen in mijn hoofd.’
Meer lezen
Ik zie u graag – Hoe blijf je gelukkig in je relatie, Lieven Migerode (Lannoo, 2015)