Filosofische doorkijkjes
Tips en adviezen rond opvoeden. Je vindt ze werkelijk overal. In de krant, in de tijdschriften bij de tandarts, blogs die je leest. Bijzondere vindplaatsen zijn je eigen familieleden en mensen die geen kinderen hebben. De reis die ik enkele jaren geleden heb gemaakt met een jong, kinderloos koppel herinner ik me nog levendig omwille van de vloed aan nuffige opmerkingen over mijn pedagogisch handelen. Of ik altijd onderhandelde over het aantal schepjes dat ze nog moesten eten in plaats van hen ‘gewoon’ hun bord te laten leeg eten? (Euh, blijkbaar.) En of dat dagelijks bij de kinderen in bed gaan liggen tot ze sliepen echt draaide om geruststelling in een vreemde omgeving of dat ik daar gewoon op handige wijze de afwas mee omzeilde? (Het eerste, echt. Ik snakte naar de afwas.) De eerlijkheid gebiedt me hier te vertellen dat ik enkele jaren voordien op reis was gegaan met vrienden die met wallen onder hun ogen het eerste jaar na de geboorte van hun dochter probeerden te overleven. Ik hield mijn tips, adviezen en oordelen binnensmonds, maar ik vrees dat mijn blik boekdelen sprak. Later zou ik alles immers anders aanpakken. Haha.
Anyway. Het is duidelijk dat ouders verantwoordelijk zijn en behoefte hebben aan een eindeloze stroom van tips en tricks, want ze bakken er meestal weinig van. Het boek van Alain de Botton, Weg van Liefde, dat ik laatst ter ontspanning las, deed daar nog een schepje bovenop. Alain beschrijft de geschiedenis van de liefdesrelatie tussen Rahib en Kirsten, met psychologische en filosofische doorkijkjes waarin opvallend vaak blijkt dat problemen, gevoeligheden en patronen in een relatie hun voedingsbodem vinden in de band met de eigen ouders en in de vroege jeugd en opvoeding. Hier wisten we uiteraard al een en ander van (dankzij de theorie van de hechtingsstijlen) maar Alain illustreert het hele zaakje fijntjes. Zo fijntjes dat ik nachtenlang lag te piekeren over de vraag wat mijn zonen binnen dertig jaar met hun therapeut zouden bespreken. Dat ze een weerzin hebben ontwikkeld tegen het weekend omdat ik op zaterdagochtend, klokslag zeven uur, ervoor kies om emotioneel (en toegegeven, ook fysiek) onbeschikbaar te zijn? Dat ze moeite hebben hun blik op de wereld te vestigen omdat ik weigerde hen te vervoeren in buggy’s en ze altijd met hun gezichtje naar mijn boezem gericht in een draagdoek zaten? Dat ze een fobie hebben ontwikkeld met betrekking tot het geluid van ritselend krantenpapier omdat ik iets te vaak brom dat ik nu niet meteen kan komen, omdat ik aan het lezen ben? Dat ze wekelijks conflicten hebben in de supermarkt omdat het zinnetje ‘Wij eten geen dode dieren’ bij de vleesrayon wel schattig is uit de mond van een driejarige, maar niet meer uit de mond van een dertigjarige?
En dan de vraag welke eigenaardigheden mijn zonen in hun relaties zullen vertonen. Zou de jongste zijn partner zes keer per nacht wakker maken en hand in hand willen slapen, zoals hij met mij doet tot dusver? Zouden ze ervan uitgaan dat vrouwen standaard workaholics zijn die elke speelsheid ontberen, omdat ik zelden te porren ben voor het bouwen van een leuk legokasteel en me ’s avonds meestal terugtrek aan de computer? En kan je een fetisj ontwikkelen voor tomatensoep met lettertjes en sojaroom?
Peinzend zat ik mijn kinderen te observeren. Zowel voor mijn eigen leven als voor het leven van vrienden geldt dat het toch allemaal wat anders verloopt dan dat je het op voorhand bedacht had met dat ouderschap. Schade is dus onvermijdelijk. Terwijl ik het denk, hoor ik de jongste zeggen dat kussen vies is. En de oudste voegt eraan toe dat meisjes stom zijn. Samen bouwen ze een treinspoor en proberen ze de trein zo vaak mogelijk te laten ontsporen, onder luid gelach. Daar zit ik voor niets tussen, besef ik. En ik ben weer gerust gesteld: mijn invloed is beperkt.