Filosofe Alicja Gescinska: ‘Ik ben een eeuwige zoeker’
Was je ongelukkig?
AG: ‘Ik was alleen ongelukkig als ik mijn ouders ongelukkig zag. Ik herinner me dat er op een bepaald moment iemand aan de deur belde en dat er over een uitwijzing werd gesproken. Als je je ouders zo bezorgd ziet, dan heb je angst als kind. Ik was niet ongelukkig maar ook nooit echt zorgeloos. Daarom probeer ik mijn zorgen nooit te bespreken waar mijn kinderen bij zijn. Ze snappen het misschien niet maar ze voelen het wel. De wereld is geen gemakkelijke plek en ik wil hen nog niet confronteren met de harde realiteit, ik wil hen nog wat in een bubbel laten opgroeien, wellicht omdat ik die bubbel nooit heb gehad.’
Was je toen al een denker, iemand die zich veel vragen stelde?
AG: ‘Ja, maar niet het type dat zich in boeken verdiepte. Ik was een speelvogel, koppig en opstandig. Ik kon vervelende vragen stellen en was heel gevoelig voor onrechtvaardigheid. Ik herinner me dat we in de kleuterklas leerden wie er eerst gered moest worden als er brand uitbrak: eerst de kinderen, dan de vrouwen en daarna pas de papa’s. Ik vond dat verschrikkelijk! Waarom kwamen de papa’s als laatste? Wat is het leven van een kind waard zonder een papa, dacht ik dan. Of als men in de catecheseles zei dat je God liever moest zien dan iedereen op de wereld. Dan dacht ik: “Allez jong! Dat kan ik niet!” Toen heb ik echt gezegd: “Sorry, God, ik zie mijn ouders liever, jij hebt nog niet de helft gedaan van wat zij voor mij hebben gedaan!” De opstandige filosoof zat er toen al in.’ (lacht)
Is iemand die veel denkt automatisch een doemdenker?
AG: ‘Niet noodzakelijk. Wat ik wel merk, is dat veel denken het leven bemoeilijkt. Als je de dingen doordenkt en niet alleen met je eigen geluk inzit maar ook met het geluk van anderen, dan is het moeilijk om nog onbezorgd gelukkig te zijn. Het kost veel moeite om positief naar de dingen te kijken, maar ik denk dat het mijn plicht is om altijd te proberen om het goede te zien. Alleen al het feit dat ik mijn kinderen eten kan geven en mijn rekeningen kan betalen, dat ik niet op regelmatige basis verdrukt of verkracht word, zoals veel andere vrouwen. Daarom probeer ik dankbaar en positief te zijn, wat niet betekent dat ik constant gelukkig ben. Ik vind het leven niet gemakkelijk, ik heb het gevoel dat je de zin er elke dag opnieuw in moet blazen.’
Waarom ben je moraalwetenschappen gaan studeren? Was je op zoek naar antwoorden?
AG: ‘Eigenlijk wilde ik acteren. Wat mij daarin aantrok, was dat ik iemand anders kon zijn en toch heel oprecht moest blijven. Zo kon ik gebruikmaken van mijn emoties en van alles wat ik in mij had en toch moest ik Alicja Gescinska niet zijn. Als ik er nu op terugkijk, was dat wellicht een vlucht. Maar ik was niet geslaagd voor mijn toelatingsproef en ik ben toen journalistiek gaan studeren. Het enige goeds dat daaruit is voortgekomen is dat ik mijn man heb leren kennen. (lacht) In het tweede jaar had ik een conflict met bepaalde docenten en ben ik overgestapt naar moraalwetenschappen. Ik wilde eigenlijk filosofie studeren maar thuis zagen ze dat niet zitten. ‘Mensen die filosofie studeren worden cafébazen’, zeiden ze. Met moraalwetenschappen gingen ze wel akkoord, dat klonk serieuzer. Na die studie heb ik mijn doctoraat in de filosofie gedaan, want daar gaat mijn voorliefde naar uit. Filosofen zijn ook mensen die zich ontheemd voelen. Ik voelde mij helemaal thuis in die materie en in de vragen die gesteld werden. Daar ontdekte ik dat er nog mensen waren die nadachten over de dingen die mij bezighielden. Wat is de mens? Hoe definieer je verlangen? Toen kon ik mij voor het eerst concentreren en écht voor iets gaan. Veel studenten vinden Kant lezen de hel maar ik heb daar ontzettend van genoten. Ik werd er gelukkig van, ik was zo blij dat ik dat mocht en kon doen. Dan weet je dat je op je plaats zit.’