Dirk De Wachter: ‘Ik kan sociaal doen, maar in se ben ik een einzelgänger’
Psychiater, auteur, theaterman, bekende kop, maar ook vader en sinds kort zelfs grootvader. Voor dit honderdste nummer van Psychologies mag er niemand anders bij bij ons op de sofa. Werden we daar nu gelukkig van? Een beetje wel. Al was het heel “doodgewonig”.
Tekst Tanja Dierckx – Foto’s Maryse Kuypers – Visagie Leonie Gysel
Dirk De Wachter is in zijn nopjes. Zijn boek L’Art d’être malheureux werd onlangs in Frankrijk uitgebracht en hij was de dag voor dit interview zoomgewijs te gast in een Franse talkshow om zijn werk toe te lichten. ‘Vijfendertig jaar geleden heb ik in een Parijs ziekenhuis gewerkt en ik kom zeker vijf keer per jaar in de stad. Mijn Frans is dus wel oké, maar nu zat ik in een live uitzending tussen literaire Parijzenaars, onder wie de bekende psychiater Boris Cyrulnik die het voorwoord schreef, en ze kwetterden erop los in een taaltje dat ik amper kon volgen. Ik hoorde mezelf stamelen: “Mais c’est pas ma langue maternelle, excusez-moi.” Dat viel tegen, zeg! Mijn Frans is duidelijk ondergesneeuwd. Ik heb gezweet!’
Dan denk ik meteen aan uw handelsmerk, de woorden die u uitvindt. De “gewonigheid”, het “strelingsstreven”, wat wij huidhonger noemen, de mens die een “gehecht wezen” is in plaats van een sociaal dier. Niet simpel om daar een Frans elan aan te geven.
D.D.W.: ‘Jammer, want veel van mijn succes heeft te maken met mijn taal, die specifieke woorden. Maar ik moet er ook mee opletten, want als ik te veel met woorden ga goochelen, wordt dat karikaturaal. Dan maakt men dat belachelijk, heb ik al gemerkt. Maar het lukt me sowieso niet in het Frans. Dus geen idee wat het daar wordt, ik ben in Frankrijk ook totaal onbekend.’
Van al uw boeken samen zijn meer dan 100.000 exemplaren verkocht. U bent alleszins beroemd in ons taalgebiedje. Wie had er gedacht dat een psychiater Bekende Vlaming kon worden?
D.D.W.: ‘Ik alvast niet, en dat was ook helemaal niet de bedoeling. Het is begonnen met mijn boek Borderline Times in 2012. Na een uitzending op VT4 ging er een filmpje viraal en toen is de boel ontploft. Dat boek was bedoeld voor professionelen als kritiek op de diagnostiek, maar het is al vlug opgepikt als een soort maatschappijkritiek. Binnen de week was de eerste druk uitverkocht en toen moest de Boekenbeurs nog beginnen. Mijn uitgever was in paniek, want ze had geen boeken meer. Ook de tweede druk was meteen uitverkocht, en vandaag zitten we aan de zesendertigste druk. In het najaar van 2012 ben ik plots op het podium gehesen, ja.’
En inmiddels wordt er u werkelijk over alles een mening gevraagd. Hoe voelt dat?
D.D.W.: ‘Tja, ik heb wel meningen, maar of die altijd zo interessant zijn, weet ik niet. Dus selecteer ik ook wel. Ik zeg vaak nee op vragen. Maar als ik dan toch op dat podium sta, vind ik het wel mijn taak, mijn missie eigenlijk, om de psychiatrie een menselijk gezicht te geven. Dat neem ik op mij, want dat is nog altijd erg nodig.’
U bent psychiater, docent, auteur en publiek figuur. Bent u dan in de eerste plaats nog steeds “de psychiater in zijn kabinet”?
D.D.W.: ‘In de beslotenheid van mijn consultatiekamer voel ik me nog steeds het beste, het in vertrouwen met de patiënt kunnen spreken terwijl niemand kijkt. Een van de wezenlijkheden van mijn beroep is het niet-openbaren, het heel erg vertrouwelijke. Ik neem dingen mee in mijn graf die niemand ooit mag weten. In die kamer ben ik heel erg wie ik wil zijn. Dat heb ik van mijn vader. Hij was een kinesist, heel betrokken bij zijn patiënten, maar hij was een man die leefde van ‘vivons cachés, vivons heureux’. Mijn gemediatiseerdheid, die hij – hij is nu vier jaar overleden – nog een paar jaar heeft meegemaakt, vond hij maar niks. Hij heeft er nooit iets van gezegd, maar het was zijn ding niet. Hij was een stille man, bescheiden, teruggetrokken … Mijn moeder, die al veel langer geleden is overleden en die Borderline Times niet heeft meegemaakt, had een winkel. Begin jaren 50 deed zij het ingangsexamen voor theater aan het conservatorium van Brussel. Zij wilde op de scène staan. Maar toen is haar vader overleden en moest ze de zaak overnemen. En ja, ze was een katholiek meisje uit een klein dorp, en het conservatorium bleek een te grote stap. Maar het zat erin, mijn moeder had wel meer iets theatraals.’
U hebt dus iets van allebei.
D.D.W.: ‘Ja, en dat heeft iets conflictueus, iets dubbels. Vaak als ik op televisie kom, denk ik: maar allez, zie mij hier nu zitten (kijkt bedenkelijk en zucht). Dat is het toch niet … Laat me gerust, laat me alstublieft gerust! Maar sinds Borderline Times wil ik ook wel iets vertellen aan de wereld over wat ik allemaal hoor tijdens consultaties. Geen letterlijke verhalen, maar de miserie, de angst van individuele patiënten is wel van belang voor de wereld. Ik wil elke mens met hart en ziel beluisteren, maar ik wil er ook iets van in de wereld zetten.’
Het leed van de wereld zichtbaar maken?
D.D.W.: ‘Ik heb dat nooit opgezocht, het is vanzelf gegaan. Vanaf mijn assistentenjaren heb ik lezingen gegeven, ik gaf psycho-educatie over depressie en psychose voor groepjes in een achterzaaltje. In alle bescheidenheid: ik kon dat wel, en ik haalde er ook voldoening uit. Er zijn zoveel mensen in deze wereld die zich slecht voelen, dat wil ik kenbaar maken.’
U hebt een praktijk thuis en in het ziekenhuis.
D.D.W.: ‘Mijn praktijk thuis is een hoogdrempelige praktijk geworden. Er komen nogal wat – hoe moet ik dat voorzichtig zeggen – “succesvolle” mensen over de vloer die toch hun deel van de miserie hebben, waarvan vaak niemand iets weet. Mijn taak in het ziekenhuis daarentegen is te zorgen voor de meest kwetsbaren met langdurige ernstige psychiatrische aandoeningen, de EPA’s, zoals schizofrenie.’
De mensen over wie men in de psychiatrie wanhopig zegt: wat kunnen we nog voor hen doen?
D.D.W.: ‘Juist, en dat is niet zo makkelijk in deze tijd waar men heel functioneel denkt: als de behandeling geen vooruitgang brengt, dan moet ze maar stoppen. Terwijl ik denk dat een behandeling dan net verder moet gaan. Vooral dan moet je blijven zorgen en nabij zijn, ook als het niet werkt. Het leven is geen bruistablet, het is niet ‘oplosbaar’. In de gausscurve van de maatschappij zie ik de twee uitersten. Provocerend zeg ik dan dat er eigenlijk geen verschil is. Dat de hypersuccesvolle, schatrijke mens uiteindelijk ook zijn demonen heeft en worstelt met de vraag: wat is het leven, hoe moet dat verder? Je zult maar miljonair zijn en je kinderen willen je niet meer zien. Dan zit je daar in je dikke villa. Verschrikkelijk hè.’
Wordt u zelf herkend op straat?
D.D.W.: ‘Heel erg. Ik word ook vaak aangesproken. Soms zit ik op restaurant met mijn vrouw en dan zet de ober plots een glas champagne voor mijn neus en wijst hij naar iemand een paar tafels verder. Dat is aangenaam. Als ik de taalgrens oversteek, vallen die blikken weg. In Parijs kent niemand mij en daar geniet ik dan ook weer van. Af en toe zie ik iemand wijzen, en dan weet ik: dat is een Vlaming! Ik krijg tweehonderd mails per dag, van mensen die me feliciteren met mijn boek, maar ook van mensen die hun problemen uitleggen of die zich op een of andere manier begrepen voelen. Ik probeer elke mail te beantwoorden, ik steek daar dus veel tijd in. De negatieve reacties zijn er uiteraard ook, maar zeldzaam, één op honderd. “Gij smeerlap, de psychiaters zijn allemaal hetzelfde.” Onaangenaam, maar ik kan het relativeren.’
LEES VERDER IN PSYCHOLOGIES, NU IN DE WINKEL …