Fleur van Groningen: ‘Ik heb er een hele tijd over gedaan om mijn eigen gebruiksaanwijzing te ontdekken’
Ze heeft een lang epitheton. De vrouw die de wereld in ging als freelancejournalist, columnist, auteur, cartoonist, lifecoach en muzikant. ‘Die digitale handtekening dateert nog uit de tijd dat ik dacht me te moeten bewijzen’, zegt ze. Fleur van Groningen heeft het hart niet alleen op de tong maar ook op de juiste plaats. Met haar gevatte en door het leven beproefde kijk op de dingen geeft ze mensen inzicht, herkenning en een grijns op de lippen. Maar dat betekent niet dat het altijd gemakkelijk is geweest.
Tekst Sigyn Elst – Foto Marleen Daniëls
Het gaat hard voor Fleur van Groningen. Ze schrijft wekelijks vier tot acht columns, werkt aan een nieuw boek en woont net samen met Seppe, de liefde die haar leven mee de juiste richting in duwt. Samen met hem kocht ze een dijkhuis mét verbouwingswerk, maar gelegen aan de oever van de Oude Schelde, jawel. Over haar lange, soms explosieve zoektocht naar zichzelf en haar plaats in de wereld schrijft, tekent en praat ze vrijuit. ‘Ik ben op weg naar balans en dat is goed.’
In je columns heb je beschreven hoe erg je het als kind vond om niet te zijn zoals de anderen.
Fleur van Groningen: ‘Dat gevoel begon bij mij al in de kleuterklas. Ik had het gevoel dat ik niet in deze wereld paste. Ik had wel altijd al dat uitgesproken tekentalent. Dat is het enige in mijn leven waar ik nooit onzeker over ben geweest. Het was gewoon overduidelijk dat ik dat kon, maar tegelijk ontstond er ook een kloof met de andere kinderen. Ze wilden niet dat ik meespeelde omdat ze me raar vonden, onder andere omdat ik goed en graag tekende. Daar kwam ook bij dat mijn moeder en ik in armoede leefden. Ik had vreemde kleren aan, zelfgemaakt door mijn moeder of afdankertjes van kennissen. Dat maakte het er niet gemakkelijker op. Iedereen vond mij altijd die rare. Ik ben mijn hele schoolcarrière gepest geweest. Ik was niet sportief en had een hekel aan de turnles, ik was ook een eenzaat en erg gevoelig. Allemaal zaken die de andere kinderen waarschijnlijk niet goed begrepen.’
Was er al die tijd nooit een leerkracht die het voor je opnam?
FvG: ‘Vandaag is er veel aandacht voor pestgedrag op school. Vroeger werd dat vooral teruggekoppeld naar het gepeste kind zelf. Je lokte dat gedrag uit. In zekere zin was dat wel zo. Ik heb als jong kind een aantal traumatische ervaringen meegemaakt en daardoor heb ik eigenlijk nooit geleerd om mijn grenzen aan te geven. Als kinderen me pestten beet ik niet van me af, ik kwam niet in opstand. Dat lokte nog meer pesterijen uit. Op mijn achtste werd mijn moeder verliefd en zijn we gaan samenwonen met de man die nog altijd mijn stiefvader is, en zijn twee dochters. Mijn moeder vond dat ik me in dat gezin moest aanpassen. Ze deed dat voor een deel omdat ze nooit de indruk wilde wekken dat ze haar eigen kind zou voortrekken. Maar ook die periode slaagde ik er dus niet in om voluit te zijn wie ik ben. Later zag je ook in mijn relaties datzelfde stramien. Telkens opnieuw werd er over mijn grenzen gegaan.’
Waar was je biologische vader op dat moment?
FvG: ‘Ik ben wat ze noemen een accidentje. Mijn moeder was de minnares van een zeventien jaar oudere kunstenaar. Ik ben verwekt nadat ze eigenlijk al uit elkaar waren maar toch nog eens een nacht samen in bed belandden. Hij wilde nooit vader worden, heeft me ook nooit erkend. We hebben af en toe contact gehad maar de laatste jaren niet meer. Ik weet wel wie hij is maar vertel het liever niet. In bepaalde kringen is hij een bekende figuur en ik wil over mijn relatie met hem kunnen spreken zonder dat mensen een gezicht op hem plakken.’
Kan je het ondertussen wel omarmen dat je anders bent?
FvG: ‘Op mijn zesentwintigste heb ik een boek gelezen over hoogsensitiviteit en toen heb ik veel van mezelf herkend. Belangrijk was dat ik begreep dat ik mezelf niet moest veranderen maar juist moest leren omgaan met hoe ik ben. Door die eerste pasjes richting zelfaanvaarding ben ik automatisch ook mensen beginnen aantrekken die bij mij passen, meer gevoelige, meer artistieke mensen. Dat heeft geholpen. Toen ik mijn eerste successen boekte als cartoonist werd ik plots bejubeld om mijn anders-zijn. Ik mocht op redacties mee komen brainstormen en die ideeën vond men niet meer raar maar fantastisch out of the box. Toen ben ik een tijdje voorzichtig beginnen koketteren met dat anders-zijn. Ik probeerde er een fierheid uit te halen. Ik ging dus van een fase van extreme onzekerheid naar het andere uiterste. Dat werkte ook niet.’